Loslaten van gevangenen
De omzwevende gevangene zal haastelijk losgelaten "worden. Jes. 51 : 14a.
I.
Niet ten onrechte is de profeet Jesaja van oude tijden reeds de Evangelist van het Oude Verbond genoem.d. Hij mocht niet alleen als andere profeten door de Geest van Christus, die in hen was, profeteren. Maar ook met een scherpe blik de dierbare Messias waarnemen m beide Zijne staten; en als een getrouwe afgezant van Hem het volk troosten en onderwijzen aangaande de dierbaarheid en beminnelijkheid van deze lang verwachte Zaligmaker. Zoals dikvwjls zijn gewoonte is, leidt hij dat grote werk ook in ons tekst-capittel in, door Jehova sprekende met Zijn volk in te voeren. Thans om hen eerst terug te leiden naar hun stamvader Abraham en hun moeder Sara. Hij was van de Heere geroepen toen hij nog alleen was — zonder kind. Hij was van de Heere uiten afgehouwen uit rots en bornput; uit zonde en afgodendienst gehaald. Hij was van de Heere gezegend en vermenigvuldigd, met het doel om het (Jezegende Zaad uit zflne nakomelingen voort te brengen, zie vers 1 en 2. En daaruit neemt de profeet redenen (vers 3) om uit te roepen: Want de Heere zal Sion troosten. Hij zal troosten al hare woeste plaatsen. Hij zal hare woestijn maken als Eden en hare wildernis als de hof des Heeren.
Al de geestelijke zegeningen voor het Sion Gods vloeien uit en berusten op deze gezegende Messias en Zijn duurverworven heil. De wildernissen en woestijnen van de Joodse kerk en de woeste heidenwereld zijn door deze Plant van Naam als de hof des Heeren geworden. De wildernissen van binnen: doornen en onkruid zijn als een gewaterde hof geworden door het welbehagen Gods, dat door de hand van Vorst Messias gelukkiglijk voortgaat.
Maar in vers 9 krijgt de Kerk nog even het woord. Zij is wel bezwangerd met de beloften Gods, maar ze verkeerd in het donker. Ze gedenkt de wonderen van ouds: Zijt Gij 't niet die Rahab (de Eg3rptenaar) uitgehouwen hebt? De zeedraak (d.i. Farao) verwond hebt?
Maar nu roept ze als uit de banden: Ontwaak, ontwaak, trek sterkte aan gij arm des Heeren, enz. De grote tekenen van Gods gunste liggen wel voor de Kerk iri gedachtenis vereeuwigd, maar als ze ziet op haar tegenwoordige toe- stand, dan kan alles zo stil liggen, j zó stil alsof er niets aan haar gebeurd is. Gods volk kan op vorige genade en bevinding niet leven, ze zien uit naar de dagelijkse gemeenschap en zuchten onder zware lasten van het lichaam der zonde en een boze wereld, in welker mid den zij wonen. Voor dat volk nu is de belofte, in het 14de vers vervat, gegeven: De omzwevende gevangene zal haastelijk losgelaten worden, enz. Als wij denken aan gevangenen is het ons eigen om ons dan mensen voor te stellen die gekerkerd zijn, doch dit is niet altijd de mening des Geestes. Veel verstaan wij onder gevangenen in de Heilige Schrift zulke mensen die vastgehouden worden in het land hunner gevangenschap. Ze lopen wel los, maar ze zijn in een land of plaats buiten hun eigen erve of vaderland; daarom in onze tekst omzwevende gevangenen genaamd. Is het mogelijk een toespeling op Israels ballingschap, die bij Jesaja's leven nog niet was ingegaan ? We laten dat rusten. Maar dit is zeker, dat Gods volk hier op aarde verkeert in het land hunner gevangenschap. Zij wonen uit van de Heere, het is hun eigen vaderland niet. Zo haast als de Heere ze zocht en trok uit deze tegenwoordige boze wereld, werden ze hier vreemdelingen.
Vreemdelingen worden ze dikwijls bij eigen huisgenoten, buren en vrienden. Die hen tevoren welgezind waren, achten hen nu voor een vreemde en een uitlander, Job 19 : 15. Die zij liefhadden zijn tegen hen gekeerd. Hun gevoelen te moeten sterven en voor God verschijnen, is vreemd voor anderen, die daarover het minst bezorgd zijn. Hun leven wordt vreemd; dat zuchten naar degene die te tevoren verdachten, gaat er niet in bij de hunnen. Zij geven daaraan een verkeerde uitlegging; ze weten 't alleen, zijn beter dan anderen, enz. En nochtans is dat voor hen, die nu
En nochtans is dat voor hen, die nu vreemdelingen geworden zijn, niet het ergste. O. als ze maar vrede met God hadden, als het werk in hen maar waarheid was, ze zouden dan de toorn van de kinderen hunner moeder (Hoogl. 1 vers 6) wel kunnen verdragen. Hun grootste vraag is: staan mijn zaken goed tussen de Heere en mijne ziel. Maar dit is zeker: de wereld wordt voor
Maar dit is zeker: de wereld wordt voor hen een gevangenis. Ze kunnen het •ïoms zó benauwd hebben alsof de v/ijde wereld voor hen te eng en te klein was. Ze hebben de lust en smaak uit de wereld verloren. Het lachen en gekken bekoort hen niet meer, er is een zucht: zegt Gij tot mijne ziele: Ik ben uw heil. Ze kunnen de arme wereldling wel be
klagen, die weelde, schatten, staten, lust en vermaak (Ps. 49) tot zijn deel heeft en dat rusteloos najaagt. Zo zien soms met een droqdringenden blik op het einde van dat alles en zeggen: arme wereld, wat zal uwe blijdschap toch haast tot droefheid worden, 't Zijn omzwevende gevangenen, die zweven tussen hoop en vrees, blijdschap en droefheid, worstelen soms van binnen en de overhand, 't Kan wezen dat ze wel tien maal veranderen op ene dag; maar in alle dezen betonen zij klaarlijk dat ze beter vaderland zoeken.
Evenwel: deze gevangenen zullen losgelaten worden. Daarover een volgende maal Ds H.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 5 november 1949
Eilanden-Nieuws | 6 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 5 november 1949
Eilanden-Nieuws | 6 Pagina's