De Boerderij Aan De Val 45
"U zult wel gelijk hebben. Maar zo « IS mij onverklaarbaar. Men wil fonis Iets goeds doen en kan toch dat foede niet bereiken, omdat een ander *?enstand biedt."
"'k Weet niet, wat je bedoelt. Maar pat weet ik wel, dat die ander alleen te Fenstand bieden kan, omdat God het wil. pa de Heere het niet wil, gebeurt het Jiiet."
>iVindt u dan in het leven niet veel padselachtigs en onverklaarbaar?" '.Ja, heel veel zelfé. 'k Weet er in ?ta^ eigen leven van mee te praten. ^ 'k heb het er wel moeilijk onder Iwad. Maar meer en meer heb ik door r°"S genade geleerd, alles aan Hem pver te geven. Hij meent het goed met F3' Klem je maar vast aan de Heere r^us, kind. Dat alleen geeft vrede in r ^^f- En dan kun je alles dragen, al bev 1 "°^ ^° zwaar, 'k Heb wel het WT- S^^^A, of ik sterven zou van Franet. Maar God gaf kracht, om te Wagen?»
»Toen uw jongen stierf?" vroeg Ina.
„Ja, dat knaagde ook. Maar 'k wist mijn jongen in de hemel. Dat was een heerlijke troost. Later was iets veel erger. Ik kan dat niet vertellen, maar 't ging door vlees en bloed. En tóch was de Heere daar weer, om mij te schragen."
De korte samenspraak, die diepe indruk op Ina maakte, moest gestaakt worden, want de dienstbode verscheen weer. En op het erf kwam ook beweging. De koeien, die graasden langs de zeedijk, werden samengedreven, om gemolken te worden. En van het land kwamen de paarden, begeleid door twee knechts. Even later vertoonde zich de korte gestalte van boer Mieras in de deuropening.
„Goeden avond samen." Hij sprak, nu zijn vrouw er bij was, vriendelijker dan anders. En het was, of op zijn stug, stroef gelaat een milde trek kwam, toen hij naar de ruststoel liep en het oudje over het hoofd streelde. „Een goeden middag gehad, vrouw?' „Een prettige middag. En de juffrouw blijft eten vanavond."
„Als u het tenminste goed vindt", vulde Ina lachend aan. „Mij bestig. De juffrouw eet met haar
„Mij bestig. De juffrouw eet met haar eigen mond. En wij hebben gelukkig nog."
Hij ging zitten in een armstoel. Ietwat ineengedoken. Hq was zichtbaar vermoeid. En nu pas ontdekte Ina, hoe oud haar grootvader was. Wanneer hij stond of liep, viel het niet zo op. Ook trof het haar diep, dat hij niet een vredigen trek bezat, zoals zo vaak op het gelaat van oude mensen. Zoals ook bij de boerin, die ten slotte toch steeds aan haar stoel gebonden was. De boer van de Val waS schuw. Behalve die ene keer, op die Zondagmiddag in de corridor van de pastorie, had hij haar nog niet goed gezien. Het was haar opgevallen de enkele malen, dat zij hem gezien had. Ook nu deed hij het niet. Rusteloos zwierven zijn ogen door het vertrek of door de ruiten naar buiten.
Zonder iets te zeggen, dronk hij zijn kop koffie leeg en de rusteloze ging weer op het erf, sprekend met de arbeider, die onder de koeien zat. Ruim een half uur later, de arbeiders
Ruim een half uur later, de arbeiders waren vertrokken op de ene inwonende na, schikten zij zich aan tafel, terwijl Ina de boerin bediende. Daar zat Zacharias Mieras. De pet
Daar zat Zacharias Mieras. De pet op het hoofd. Want hij was de baas. De knecht, een jonge kerel nog, verlegen als wat, was blootshoofds. Verder was er de dienstbode. En dan Ina, die vlakbij de ruststoel zat, om zo nodig haar grootmoeder te helpen. Zo viel het, dat zij recht tegenover haar grootvader kwam te zitten. De l?oer nam de pet af en hield die
De l?oer nam de pet af en hield die
voor de ogen. Ina verwachtte, zoals in de pastorie, een overlaid gebed. Maar zij vernam geen geluid. Tot zij in eens bespeurde, dat ieder voor zichzelf bad.
Het begin van de maaltijd, er was overvloed van brood en kaas en eieren en melk, was gedwongen. De boerin vroeg zo nu en dan wat. En de boer gaf korte antwoorden. De anderen zeiden niets. Het speet Ina even, dat zij gebleven was. In de pastorie waren de maaltijden altijd zo gezellig. Maar zij zat hl het schuitje en moest zich redden.
„Eet u dat allemaal op?" vroeg zij de arbeider, die een stapel gesneden en gesmeerd brood vóór zich had, die stelselmatig minderde.
De jongeling kleurde. En Icnikte. Want zijn mond was te vol, dat hij zou kunnen spreken. Gesteld, dat hij antwoord gegeven had.
Zacharias Mieras lachte luid. Tóch was zijn lach niet prettig aandoend. „We zijn geen jonge juffer, hoor. De hele dag hard in de buitenlucht gewerkt."
„Ik kan met geen mogelijkheid twee van deze grote sneden brood op", verklaarde Ina.
„Geen wonder, dat de juffrouw zo smalletjea is. Je moest hier op de boerderij zijn."
„Nu, als ik niet in de pastore logeerde, zou ik hier best een paar maanden willen zijn", lachte Ina.
„Dan kom je later nog een paar maanden hier", vond de boerin. „Neen, neen, dat gaat niet. Ik zal
„Neen, neen, dat gaat niet. Ik zal weer blij wezen, in het ziekenhuis te zijn." Het ijs was in eens gebroken. Tot ver
Het ijs was in eens gebroken. Tot verbazing van de dienstbode, die de arbeider al eens aankeek, praatte de boer over het ziekenhuis en over Amsterdam en Rotterdam. Het bleek Ina, dat hij enkele malen in de hoofdstad en meermalen in de Maasstad was geweest. En er over vertellen kon ook.
„Ik dacht, dat Zuidstad al groot genoeg was voor u, schertste Ina, doelend op zijn eigen woorden van de vorige week.
„In een stad zou ik niet graag willen wonen. Maar er eens gaan kijken, dat is wat anders. Eet de juffrouw niet meer?"
„Neen, dank u, Mieras. Ik ben heus voldaan."
„Je gaat net zo mager weg, als je gekomen bent", meende de boer.
„Ik vind, dat ik niet zo mager ben", lachte Ina, die inwendig schik had in de resoluutheid van haar grootvader, maar ook in het feit, dat hij zo sprak. „Nou, Stien zag er op die leeftijd anders uit, hé moeder?"
„Ja, maar een stadskind of een boe rendochter, Zacharias. Welk een verschil!"
„Heb je altijd in een stad gewoond?" „In Zwolle geboren en later in Amhem gaan wonen. Niet eens zulke grote steden." Het gesprek duurde voort. Ongehoord
Het gesprek duurde voort. Ongehoord feit. Want het eten was gedaan. En op de boerderij zat men geen minuut langer aan tafel dan strikt nodig was.
Op een gegeven moment liet Ina zich ontvallen, dat zij een gymnasium doorlopen had.
„Zeg nou nog eens, dat u niet van de deftigheid komt", daagde Mina uit. ,,Daarvoor hoef je niet deftig te zijn. Mijn vader moet ook hard werken voor zijn brood."
„'t Zal er werken naar zijn. Wij werken, hé Kees?" zei Mieras tot de arbeider.
„Maar als mijn vader en zijn collega's er niet waren, kon u niet werken", troefde Ina. ,,Want dan was er gen land van betekenis.'/
„Heb ik van mijn leven", verbaasde de dienstbode zich.
,,Natuurlijk niet. Die zorgen, dat er goede dijken en kanalen en sluizen komen? De waterbouwkundige ingenieurs zou ik denken."
De boerin keek haar scherp aan. „Is je vader dat, Ina?" (Wardt vervolgd.)
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 12 november 1949
Eilanden-Nieuws | 6 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 12 november 1949
Eilanden-Nieuws | 6 Pagina's