�De grote vraag " bij een gedoopt heidenidom
Sedert ondergetekende op verzoek van de redactie van dit blad jaren geleden de eerste schreden zette op het journalistieke pad, met de opdracht kijkvenstertjes in elkander te zetten, is hem ter ore gekomen, dat het wel gebeurt, dat men een krant maakt „met de lijmpot en de schaar". Dat komt dan daarop neer, dat men uit andere bladen hele stukken knipt, die aan elkaar lijmt, er zelf een paar woordjes bij schrijft, en het zo aan de lezers voorzet. Erg fraai is het niet, maar het kan zo wel eens voorkomen als 't een belangrijke zaak betreft, waarin men als 't ware de gloed en verve van anderen weer wil doorgeven. Minder mooi wordt het, waimeer iemand zo stout is andermans artikel als het zijne te doen doorgaan. Goede krantenmanieren brengen mee, dat men van iemands gedachten, door druk gemeen gemaakt, zakelijk en woordelijk afblijft. En hoezeer wij ook onze geest verrijken — of verkillen — met wat anderen naar voren brengen, toch zijn wij afkerig van alle plagiaat, van alle namaak.
Ook schaar en lijmpot zijn op o ize schrijftafel niet te vinden; het Kijkvenstertje is, hoe gebrekvol ook, volstrekt „eigen teelt."
Geen regel zonder uitzonderingen. Voor ditmaal dan een uitknipseltje uit de christelijke pers, uit het Zondagsblad van „De Rotterdammer" van 10 Dec. jl. Het gaat over „de grote vraag". Ergens, (waar, is niet bekend) houden jonge mensen regelmatig een praatavondje over hun levensvragen. Het zij i jongeren, die een moeilijke jeugd doormaakten, ook geenszins christelijk zijn opgevoed; hun gedachten zijn een dooreenmenging van ,,de meest satanische boosheden en de meest zuivere deugden."
En dit knip lic dan uit:
Maar er is nog iets, dat ons verbindt: wij geloven. Wanneer maar niemand denkt dat we
Wanneer maar niemand denkt dat we daarmee hetzelfde bedoelen als vorige geslachten. We hebben soms de indruk dat „geloven" voor hen betekende een geijkt spreken over geloofswaarheden; óók een zekere deftigheid en bedaardheid. Zo is het met ons volstrekt niet gesteld.
Als we zeggen dat we geloven, dan bedoelen we iets dat we zelf feitelijk niet onder woorden kunnen brengen: een antwoord op ervaringen, die God ons te ervaren gaf en waar we niet onderuit kunnen.
Eén van ons — een gerepatrieerde — vertelde hoe hij als een der eersten in het vuur moest met de tweede politionele actie. Hij vertelt van zijn ontzettende angst; hij is jong, hij heeft nog niets van het leven genoten, hij wil zo graag blijven bij zijn vrienden en straks terug naar huis. Maar er is méér: er is plotseling een besef dat er in zijn leven niets deugt en dat hij niet kan sterven. Hij kan de dingen volstrekt niet onder woorden brengen, want hij is niet bepaald „christelijk" groot gebracht. Maar in die paar uren voor de aanvang van de strijd vecht hij dit alles met God uit. en dan is het hem opeens alsof hij antwoord krijgt: een zeer duidelijk en zeer werkelijk antwoord. Daarmee valt alle angst van hem af en hij weet dat hij veilig thuis zal komen. Dat is voor hem de inhoud van dat overoude woord „geloven", een tegelijk zeer vage en zeer wezenlijke inhoud.
En nu wordt gevraagd wie óók in dit gesprek wil betrokken worden, die moet zijn gedachten maar op papier zetten en inzenden. Want de kring voelt zich „gegrepen" onder een geheimzinnig net" en men zoekt tot meer klaarheid te komen.
Zie daar de feiten.
Nu vraag ik U, wat wij van zulk geschrijf en gedoe moeten denken. Dat wordt als ernst gedebuteerd in de christelijke krant, 't Kon precies zo staan in een krantje van het blindste heidendom.
Let wel; ik oordeel niet iemands geweten en wil van hetgeen in de ziel van een soldaat in de vuurlinie omgaat niets aantasten. In het aangezicht van de dood verheft de Stedehouder Gods in ons zijn stem luide. En er zal onderscheid zijn in de overlegging naarmate
onze opvoeding geweest is. Maar dat hier geworsteld wordt in een kring van jonge mensen met allerlei zielevragen in een duisternis, alsof er nooit een Woord des Levens in Nederland bekend gemaakt is, dat roept protest op! Het schijnt dat deze praatkring van geen Bijbel gehoord heeft en geen catechismus kent. Däär zou men toch iets in kunnen lezen over bekering en geloof en over wat het recht Gods op de mens is. Welk een vrijzinnige praatjes, waarvoor in de christelijke pers plaats is. En daar zou ons gereformeerde volk zich nu maar mede moeten vergenoegen. Dat nooit!
En arme jongens en meisjes, die daar maar zo dolen en dolende gehouden worden. Ja, wij denken over de belangen van de zending in het Oosten, maar is er niet overweldigend veel werk te doen aan het heidendom binnen onze grenzen? Als er een weinigje ernst ware met onze eeuwige belangen, met de „grote vraag" hoe wij onze reis naar de eeuwigheid eens willen beëindigen, dan werd er in de praatkring anders gepraat, dan werd het eeuwigblijvend Woord opgeslagen om ons daardoor te laten leiden.
Het is wel erg, dat groot yerval in kerk en staat. In deze zelfde krant konden we onlangs lezen, dat de christelijke vrouw zich wel een weinig mag poederen en ook wel een sigaret roken!
Ja, alles kan er bij deze godsdienst mede door. De hemel zet men wijd open voor alle mensen, maar een arme zondaar, die met zijn schuld voor God worstelt en niets aannemen kan dat hem niet van Boven gegeven is, sluit men er buiten.
Ik protesteer!
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 17 december 1949
Eilanden-Nieuws | 4 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 17 december 1949
Eilanden-Nieuws | 4 Pagina's