Van de Heere geleerd
En al uwe kinderen zullen van de Heere geleerd zijn. (Jes. 54 ; 13a.)
I. Van kinderen spreekt onze teksl. Zegt van hen dat zij van de Heere geleerd zullen zijn. Er wordt dus gesproken van een bijzonder soort kinderen, die in bijzondere voorrechten delen.
In de wereld wordt vaak hoog opgezien tegen de kinderen der groten; worden die kinderen bevoorrecht geacht, die in weelde en rijkdom opgroeien en in de wijsheid dezer wereld worden onderwezen. Maar zijn die kinderen waarlijk gelukkig? Zijn zij om zodanige voorrechten benijdenswaardig te achten? Immers neen. Want deze voorrechten redden niet van de dood; verlossen niet van het verderf; zijn menigwerf tot een strik.
Hier wordt van kinderen gesproken, waarvan in de brief aan de Galaten wordt gezegd: „Gij zijt kinderen der belofte, gelijk Izaak was." Wier voorrechten niet aards, maar hemels zijn. De ware kinderen der Kerk, in Sion geboren.
Van hot lijden Christi heeft de Profeet gesproken in het voorgaande hoofdstuk. Maar dat lijden zou niet zonder vrucht zijn. Als Zijne ziel zich tot een schuldoffer gesteld zal hebben, zo zal Hij zaad zien. Hij zal de dagen verlengen en het welbehagen des Heeren zal door Zijne hand gelukkiglijk voortgaan. Dat verheugt de ziel van de profeet. Uitgeroepen heeft hij: „zingt vrolijk, gij onvruchtbare, die niet gebaard hebt; maak geschal met vrolijk gezang en juich, die geen barensnood gehad heeft, want de kinderen der eenzame zijn meer, dan de kinderen der getrouwde, zegt de Heere." Al wordt ook Christus door Zijn eigen volk verworpen. Zijn koninkrijk tegengestaan, de kerk als met onvruchtbaarheid geslagen, toch, zij zal niet verkwijnen, maar zij zal uitbreken ter rechter- en ter linkerhand en haar zaad zal de heidenen erven. Daarom, deze kinderen zijn alle uitverkorenen des Vaders, uit Jood en Heiden beide; uit alle geslachten, talen en volken zal de Heere Zijn gunstgenoten aanbrengen. Het zijn alle ware gelovigen, die van de Heere in de gemeenschap met Hem en Zijn Kerk gebracht zijn. Die door het onvergankelijk zaad Zijns 'Woords en de wedertaarende kracht Zijns Geestes geteeld zijn. Die uit de duisternis getrokken zijn tot Gods wonderbaar licht. Daar vandaan geestelijke kinderen, de kinderen Slons tegen fijn goud geschat, die de aard van hun geestelijk kindschap openbaren, daarin, dat zij zeer begerig zijn naar de redelijke en onvervalste melk van Gods Woord. Die zich aan dat Woord begeren te onderwerpen; zich door dat Woord laten leiden; zich tot dat Woord aangetrokken kennen en zich in dat Woord verlustigen, wetend dat de opening van dat Woord licht geeft, om da^door op te mogen wassen in de gena en kennisse Christi. Gelijk van Ruth, de Moabitische, is hunne keuze oprecht en standvastig. Zij worden genaamd kinderen des Al
Zij worden genaamd kinderen des Allerhoogsten, die, hoewel zij dagelijks te kampen hebben en gebreken en aan velerlei beproevingen en noden zijn onderworpen, toch de Heere in onverderfelijkheid liefhebben. Neen, nooit zullen zij de aard van hun geestelijk kindschap verliezen. Zij worden genaamd kinderen Gods,
Zij worden genaamd kinderen Gods, allen die in Zijnen Naam geloven. Gegeven van de Vader en losgekocht uit de zonde en toegebracht door de Heilige Geest, eigent Christus hen Zich toe als Hoofd en Man van Zijn kerk, zeggende: „Zie, Ik en de kinderen, die Gij Mij gegeven hebt." Zij worden genaamd kinderen der
Zij worden genaamd kinderen der kerk, namelijk van Jeruzalem, dat boven is, dat vrij is, hetwelk is ons aller moeder. Waarlijk, geen vorstenzoon op aarde
Waarlijk, geen vorstenzoon op aarde is meer bevoorrecht, geen koningskind gelukkiger. In Gods huisgezin ingevoegd, delen zij in Vaderlijke verzorging en beschutting; in Vaderlijke gunst en onderrichting. Niet dat allen zich hun kindschap welbewust zijn. Dan is een tweede genade nodig, om tot de zoete wetenschap te worden geleid, dat wij kinderen Gods zijn. Als maar de Heere doortrekken mag om ons van alles, ja van ons eigen leven af te snijden, want de Heere doet een afgesneden zaak op aarde, in het binnenste van Zijn kinderen. Dat valt niet mede, als alle voorgaande genietingen en vertroostin ^n wegvallen en we in onze verlorenheid worden ingezet, en het recht Gods zijn loop hebbe in ons. Neen, dan blijft het niet bij een toestemmen en toevallen van dat recht Gods, maar het wordt omhelsd, we krijgen het lief en hebbe^ 'n welgevallen in de straffe onzer ongerechtigheid. God wil Zijn kinderen daar hebben, dat zij Hem als hoogste Rechter gans billijken in Zijn recht en zij Hem in Zijn deugden van rechtvaardigheid en heiligheid zo beminnen, dat zij de verheerlijking van die deugden stellen bo> ven hunne behoudenis. Maar dan zal ook vervuld worden wat de Heere getuigt: „Die Mij eren, zal Ik eren." O, wat valt het dan der ziele mee, waar Christus aan het hart gegeven wordt van de Vader en de Heilige Geest getuigenis geeft met onze geest, dat we kinderen Gods zijn.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 14 januari 1950
Eilanden-Nieuws | 8 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 14 januari 1950
Eilanden-Nieuws | 8 Pagina's