Appel aan het Nederlandse volk voor hulp aan gerepatrieerden
Het is weldra 4l^ jaar geleden, dat in de Amsterdamse haven de „Almanzora" meerde, het eerste schip met landgenoten uit het verre Oosten. Het Nederlandse volk dat tot op dat ogenblik geheel in beslag genomen werd door de zorg om het dagelijks bestaan en het ovenvinnen van de eigen moeilijkheden — nam toen kennis van de onzegbare ellende en verschrikking der Indische concentratiekampen. En het strekte de helpende, hand uit om dat leed te verzachten. Er werden stichtingen en organisaties in het leven geroepen die zich het lot van de duizenden gerepatrieerden uit Indië aantrokken. Er werden levensmiddelen, meubilair, kleding en gelden verstrekt. Er werd getracht een behoorlijk onderdak te vinden voor de repatrierenden, en er werd geholpen bij het herstel van hun deeriyk geschokte gezondheid.
En dank z^ veler bijstand kon veel leed worden verzacht en veel nood worden gelenigd.
Toen echter na een jaar ongeveer aan de grote stroom van repatrierende landgenoten van overzee een eind kwam, verslapte de belangstelling. De stichtingen — o.a. „Pelita" en „Nederland helpt Indië" — bleven zich bezighouden met de verzorging van de gezinnen die daarvoor in aanmerking kwamen. Verwacht werd, dat binnen enkele jaren aan hun werk een einde zou kunnen komen.
Nu echter, na de ontwikkelingen in Indonesië, zien deze stichtingen zich geplaatst voor een schier bovenmenselijke taak, die alleen naar behoren kan worden vervuld wanneer het gehele Nederlandse volk bereid is, daaraan mede te werken door zowel morele als materiele steun.
Wat is nl. het geval? In de eerste plaats stellen de monetaire maatregelen, die door de regering van de R,.I.S. onlangs zijn getroffen, de gerepatrieerden voor welhaast onoverkomelijke moeilijkheden. Voor vele gerepatrieerden is daardoor 2/3 tot 5/6 deel van hun inkomsten weggevallen. Financiële bijstand zal dan ook op groter schaal dan voorheen moeten worden verleend. Maar bovendien komt in de loop van dit jaar onverwacht en onvrijwillig een nieuwe stroom van mensen uit Indonesië. Hun aantal wordt geschat op 60.000. Dat schept ontzaglöke problemen. Want niet alleen moet voor deze mensen in ons land, waarin de woningnood nog steeds een van de ernstigste problemen vormt, onderdak worden gevonden en gezorgd worden voor hun levensonderhoud, maar zij moeten ook geholpen worden bij het zich aanpassen in de Nederlandse gemeenschap. Nederland is voor de meesten van hen een volkomen vreemd land, dat thans door de loop der gebeurtenissen voortaan hun vaderland zal zijn. Voor zover de ouderen niet meer opgenomen zullen Icunnen worden in het arbeidsproces zal de zorg voor hen als een last bleven drukken op de Nederlandse gemeeoischap. Voor de kinderen kan méér worden gedaan; zij kunnen in staat gesteld worden zich door onderwijs en ontwikkeMng een toekomst op te bouwen. De zorg voor al deze mensen is na
De zorg voor al deze mensen is na tuurlijk in de eerste plaats een taak voor de regering. Maar de regering werkt — en kan niet anders werken dan .— volgens een bepaald schema. Naast deze overheidssteun blijft toch altijd behoefte bestaan aan morele en aanvullende materiële steun.
Deze steun nu wil de „Hulp aan gerepatrieerden", georganiseerd door de oude stichtingen „Pelita" en „Nederland helpt Indië", met medewerking van het Nederlandse volk, geven. En dat deze medewerking dringend noodzakelijk is, is ons gebleken toen wij deze week in staat werden gesteld een aantal ,,crepeergevallen" van mensen die tot nu toe uit Indonesië repatrieerden, te bezoeken.
Noodgevallen In Rotterdam bijvoorbeeld woont sinds Maart 1950 een gepensionneerde K.N.I.L onderofficier met 22 Indische dienstjaren, met vrouw en vier kinderen van 8, 12, 14 en 16 jaar in bij zijn moeder. Deze zeven personen beschikken over een bescheiden zitkamer, een kleine slaapkamer en een miniatuurkeuken, die tevens w.c. is. Er is plaats voor één bed en daarin slaapt de bejaarde grootmoeder. Man, vrouw en vier kinderen slapen op de grond in het kleine kamertje. De K.N.I.L.militair was vol goede moed toen hg in begin 1950 naar Holland kon vertrekken. Hij had immers de schriftelijke toezegging, dat hij met voorrang aan een woning zou worden geholpen. Maar nog steeds heeft zich geen ambtenaar van de Rotterdamse huisvesting gemeld om de ten hemelschreiende situatie op te nemen
In Den Haag in een keurige straat woont op zegge en schrijve één kamer een Chinese familie: man, vrouw en drie schoolgaande kinderen. De man, die tekenleraar was aan de Koning Willem IHschool te Batavia, werd met ziekenverlof naar Nederland gestuurd en later geheel afgekeurd voor het onderwijs. Hij tracht in Nederland een betrekking te vinden als technisch tekenleraar en zijn vrouw helpt bij het verdienen van hun levensonderhoud door wat naaiwerk. Al twee jaar duurt deze noodtoestand. En al twee jaar slaapt de vader dwars aan het voeteinde van een één persoonsbed met een stoel onder de voeten In Amsterdam huizen man, vrouw en zes kinderen al drie lange jaren in een kamer met alkoof. Er is plaats voor twee bedden. Ben van de zoons moest zijn studie onderbreken omdat er „thuis" geen gelegenheid was huiswerk te maken. Een andere zoon mag een paar avonden per week bij de directeur van de H.B.S. die hij bezoekt, studeren. Al drie jaar staat dit gezin — dat overigens geen financiële zorgen kent — omdat de vader bij een groot bedrijf een behoorlijke positie bekleedt — op de urgentielijst
Dit zijn slechts drie gevallen van de vele honderden die er zouden zijn op te noemen. En straks, als in de tweede helft van dit jaar 20.000 nieuwe gezinnen uit Indonesië terugkeren, zal het aantal van deze noodgevallen worden verveelvoudigd als niet op de een of andere vrijze wordt ingegrepen. Hoe? De Regering overweegt maatregelen voor een tijdelijke huisvesting in vroegere DUW en concentratiekampen. Maar dat zal slechts een noodoplossing kunnen zijn voor enkele maanden desnoods. Daarna moet er voor menswaardiger onderdak worden gezorgd voor deze landgenoten. Hier ligt een ontzaglijke taak, niet
alleen voor de regering, niet alleen voor de „Hulp aan gerepatrieerden" met haar regionale en plaatselijke comité's, niet alleen voor de gemeentebesturen en huisvestingsbureaux, maar voor het gehele Nederlandse volk. Door particulier initiatief, door mate
riele en morele steun kan veel nood worden gelenigd. En zonder twijfel ligt hier vooral een
taak voor de kleinere gemeenten, die tot nu toe weinig of niets hebben gemerkt van het vraagstuk der gerepatrieerden uit Indonesië. Inderdaad: iedere gemeenten en iedere volksgroep worstelt nog steeds met eigen problemen, die om een oplossing vragen. Maar toch mag van het Nederlandse volk worden verwacht, dat het een open oog zal hebben voor het leed van die landgenoten uit het verre Oosten die thans noodgedwongen een onderdak komen zoeken in het kleine, maar gastvrije Nederland .
De jeugd der Geref. Gemeenten op Hemelvaartsdag te Middelharnis bijeen
Op jl. Hemelvaartsdag kwam de Ring van J.V.'s en M.V.'s in het kerkgebouw der Geref. Gemeente te Middelharnis bijeen.
De Confessioncs van Augustinus De voorzitter, de heer Th. de Waal, te Middelharnis, opende de middagvergadering met het laten zingen van 2 verzen uit Ps, 24, las Hebr. 2 en ging voor in gebed. Daarna sprak hij een openingswoord en leidde de referent voor dezen middag, de heer J. C. Hochgem te Dirksland, die spreken zou over „De Confessiones van Augustinus", met een kort woord in. Augustinus — aldus spr. — mag ver
Augustinus — aldus spr. — mag ver van ons afstaan wat de tijd betreft, (16 eeuwen geleden) ver wat landsaard betreft, (hij was Afrikaan) ver ook wat zijn wetenschappelijk denken betreft — wie zijn belijdenissen leest, bemerkt dat hij van de hoge toppen van zijn geniaal denken afdaalt en naast ons komt staan, omdat Augustinus een arme zondaar wordt en oprechte belijdenis doet van zijn overtredingen voor God en de mensen. De Belijdenissen, die wereldvermaard zijn geworden, zijn één aaneengeschakeld gebed, waarin Augustinus zich kenmerkt als een ontblote bidder die klein is voor den hogen God, maar ook als een lovende en prijzende voor het heil in Christus, hem geschonken.
De heer Hogchem gaf van deze Belijdenissen een bloemlezing, waarmee hij tevens zijn gehoor een blik liet slaan in het zieleleven van dezen grote Kerkvader. Met grote aandacht werd geluisterd en er volgde een zeer interessante en leerzame bespreking op. Augustinus werd dezen middag op andere w^jze behandeld dan men dat gewoonlijk doet, niet dus de blote geschiedenis van de Kerkvader alleen, maar de vragen zijner jeugd, zgn strijd en moeite, en hoe hij later, door ontdekking van Gods Geest, werd gefundeerd in de Waarheid en gesteld als een pilaar in Gods Kerk.
Te 5 uur werd de bijeenkomst geschorst en een gezamenlijke koffiemaaltijd gebruikt in de Chr. School te Sommelsdijk.
De heropening was te 7 uur 's avonds, waarbij ouderling Beversluis voorging in gebed. Gelezen werd Job 12. De voorzitter sprak een welkomstwoord tot de talrijke aanwezigen, inzonderheid tot de heer P. Kuyt, dir. der Chr. U.L.O. en kweekschool te Krabbendijke, welke de gehele dag voor de Flakk. verenigingen had opgeofferd en deze avond spreken zou over „D e Voorzienigheid Gods".
Alvorens de voorzitter het woord gaf aan de heer Kuyt, bracht hij verband tussen de beide onderwerpen. De Kerkvader Augustinus was niet alleen door God verkoren om het leerstuk der praedestinatie tot ontwikkeling te brengen, maar ontving'ook wijsheid om tegenover de heidense dwaling van het toeval en het noodlot te prediken, dat alles bestuurd wordt door Gods wijze en almachtige wil. Ook de verhouding van de voorzienigheid en de zonde heeft Augustinus inzonderheid in zijn strijd tegen Felagius, in het rechte licht bezien.
De voorzienigheid oods
Spreker; De Heer P. Kuyt De heer Kuyt het woord verkrijgend bezag zijn onderwerp van 3 zijden:
I. De Heere schiep door Zijn Goddelijke kracht de wereld; Hij onderhoudt en beschermt en regeert door Zijn Voorzienigheid alles, wat er op en er in is.
II. Het nut dat de leer van de Voorzienigheid Gods afwerpt.
III. De leer van de Voorzienigheid Gods strijdt tegen het menselijk verstand, dat zich der wil Gods niet wil onderwerpen, hoewel in het oordeel God niet zal worden gevraagd wat de mens heeft kunnen doen, maar wat hij heeft willen doen.
Bij het eerste punt wees spr. o.m. hoe het „geloof" aan de natuurwetten duizenden heeft verstrikt en los gerukt van het voorvaderlijk geloof. Ook in vele leerboeken op scholen komt het voor, dat alle dingen hun loop hebben door de eeuwige wetten der natuur waardoor God van Zijn eer wordt beroofd. Spr. wees op het gevaar daarvan.
Bij het tweede punt werd bezien, hoe Gods voorzienigheid betreft verleden, heden en toekomst. Hoe de Heere werkt door middelen, maar daaraan niet is gebonden en hoe Gods voorzienigheid gaat over het ganse 'menselijke geslacht, maar inzonderheid over Zijn gemeente. Schone zaken werden in het derde punt voorgesteld, o.m. dat vaak gesproken wordt over de „toelating Gods", waarvan spr. het tegendeel uit de H. Schrift aantoont. De Heere zit niet in een soort wachttoren als afwachtende, Zijn oordelen hangen niet af van het goeddunken van de mens. Ook bezag spr. het probleem van de vrije of gebonden wil en het belangrijke punt, hoe de Hee (Vervolg ommezijde Ie kolom onderaan.)
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 27 mei 1950
Eilanden-Nieuws | 12 Pagina's