De huurverhoging in de Eerste Kamer
Uit liet voorlopig verslag
Aan het voorlopig verslag der Eerste Kamer over het ontwerp van wet houdende regeling nopens de huurprijzen van onroerend goed en de bescherming van de huurders is het volgende ontleend:
Met de voorgestelde huurverhoging gingen vele leden o.m. accoord, omdat de regering beoogt, de invoering er van te laten samenvallen met de inwerkingtreding van de voorgenomen belastingherziening, welke laatste ten doel heeft het overgrote deel der minder draagkrachtige bevolkingsgroepen een compensatie te verlenen voor de hogere uitgaven, aan woninghuur verbonden, in de vorm van verlaging van belasting. De hier aan het woord zijnde leden be
De hier aan het woord zijnde leden betreurden dat het ontwerp geen oplossing behelst van het probleem verbonden aan de huren van de nieuw gebouwde woningen en in verband hiermede aan de vermindering van de rijks- bijdrage in de nieuwe bouw. Dat de. ontworpen regeling mede ten doel heeft de bescherming van de zgn. deelhuren en van de zgn. gemengde huren, juichten deze leden toe. Wel trokken zij in twijfel of het ontwerp op bevredigende wijze voorziet in de onderscheidene differentiaties, welke er op dit stuk bestaan. Volgens verscheidene leden moge in de nabijheid, verbonden aan de loon- en prijsbeheersing, zekere verklaring van de wettelijke na-oorlogse regeling zijn gelegen, een afdoende verdediging levert ze niet op. Zij achtten een normaal huurpeil, in
Zij achtten een normaal huurpeil, in overeenstemming met een juiste verhouding in de inkomstenverdeling, het definitieve doel, hetwelk men zich dient te stellen en wel in deze zin, dat de huurder zich wederom gaat toeleggen — voor zover dit nog niet mocht zijn geschied — op besteding van een deel van zijn inkomen voor behuizing naar vooroorlogse verhoudingen.
Ettelijke leden betreurden de late indiening van het wetsontwerp. Te onzent is allengs, aldus deze leden, een toestand ontstaan, welke in menig opzicht gelijkt op de situatie in Frankrijk, alaar de huren een zeer gering deel van het inkomen vertegenwoordigen, hetgeen met name voor het onderhoud van de woning noodlottige gevolgen pleeg te hebben. Zij hadden de indruk, dat de Belgische regering te dezer zake een beter beleid had gevoerd en dat de onze hiervan profijt had kunnen trekken. Bedroeg hier te lande in 1938 de huur gemiddeld 12 pet van het inkomen thans is dit percentage gedaald tot 4.22 pet hoewel het onderhoud van de woningen drie en een half maal meer kost dan voor de tweede wereldoorlog het geval was. Zij stelden voorts de vraag, hoe de
Zij stelden voorts de vraag, hoe de regering voornemens is, het evenwicht tussen bouwkosten en huren tot stand te brengen. Ten onrechte wordt aldus verscheidene leden, soms de voorstelling gewekt, alsof belegging van vermogen in woonhuizen nauwelijks geoorloofd zou zijn en een parasitair karakter zou dragen. Deze leden achtten zulk een voorstelling volkomen onjuist en waren van mening, dat zij, die in onroerend goed, en dus ook in woonhuizen, geld hebben belegd, een redelijk inkomen daaruit mogen trekken. Zij beschouwden de ontworpen regeling als een onbevredigend compromis van tijdelijke aard, hetwelk nog verbetering kan ondergaan. Zij spraken de hoop uit dat bij een mogelijke wijziging tevens een compensatie zal worden verleend voor hetgeen aan de groep van kapitaal bezitters van wie hier sprake is, en onder wie zich ook vele kleine kapitaalbezitters bevinden, in de achter ons liggende jaren aan een redelijke beloning door overheidsmaatregelen was onthouden.
Gaarne zouden zij alsnog vernemen of de regering voornemens is, voor gebouwd onroerend goed, niet zijnde woonhuizen, een andere huurprijs toe te staan, omdat hier niet, of althans niet in gelijke mate als bij woonhuizen het geval is, de loon- en prijspolitiek der regering van invloed is.
Tenslotte stelden de leden de vraag, waarom de regering niet had overwogen de lasten van het gebouwd onroerend goed op andere wijze te verlagen indien zij meent, gelijk dusver, de huur prijzen te moeten handhaven op het peil van 9 Mei 1940 en dit peil niet dan met 15 pet te kunnen verhogen. Immers, de regering had haar loon- en prijspolitiek ook kunnen voeren zondes haar ten laste van een .bepaalde categorie van de bevolking te doen komen. Met name hadden de leden, hier aan het woord, het oog op een tijdelijke opschorting van de grondlasten, al of niet uitsluitend voor woonhuizen.
Andere leden beaamden, dat er nevens de zgn. loon- en prijsstop na de tweede wereldoorlog controle op de huren moest worden geoefend. Zij hadden echter ernstig bezwaar tegen de wijze waarop die controle was uitgeoefend. Enkele leden achtten het zeer moei
Enkele leden achtten het zeer moeilijk een definitief oordeel over het wetsontwerp uit te spreken, zolang de nog bij de Tweede Kamer aanhangige ontwerpen tot belastingherziening niet waren afgedaan. Tegen de voorgestelde huurverhoging hadden zij nochtans ernstig bezwaar, omdat deze huns inziens een neerdrukkende werking zal oefenen op het leve^jpeil van bepaalde categorieën van dfe bevolking, te meer daar een verhoging van indirecte belastingen aanstaande schijnt en een verdere afschaffing van subsidies dreigt.
Tot op zekere hoogte beaamden zij, dat aan de kleine huiseigenaren een tegemoetkoming toekomt.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van woensdag 9 augustus 1950
Eilanden-Nieuws | 8 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van woensdag 9 augustus 1950
Eilanden-Nieuws | 8 Pagina's