Wat iedere boer van het landbouwbeleid dient te weten
Aan een door de heer Ir C. H. J. Maliepaard, Inspecteur van de Landbouw, dezer dagen gehouden radiopraatje is het volgende ontleend:
Het beleid in de landbouw staat niet op zichzelf, maar is een onderdeel van het gehele economische beleid, dat een land onder bepaalde omstandigheden meent te moeten voeren. De Regering heeft meermalen te kennen gegeven, dat bij de inpassing van het landbouwbeleid in het algemeen economische leven, er steeds van zal worden uitgegaan, dat op de gemiddeld goed geleide bedrijven, die sociaal en economisch ver antwoord zijn, de boer of tuinder een bestaansgarantie wordt gegeven. Deze bestaansgarantie is bij het beleid dan ook primair.
Indien de Overheid een dergelijke belangrijke belofte aan een groep van producenten verstrekt, spreekt het vanzelf, dat hier iets tegenover dient te staan. Met andere woorden: een boer of tuinder moet aan bepaalde verplichtingen voldoen. Deels is dit opgenomen in de voorwaarden voor de bestaanszekerheid zelf. Immers, de garantie geldt voor een gemiddeld geleid bedrijf en knoeiers en luilakken zullen van dit beleid dan ook niet kunnen profiteren. Moeilijk is de omschrijving van de
Moeilijk is de omschrijving van de sociaal-economische verantwoorde bedrijfsvorm. In ieder land komen nl. bedrijven voor, die zo klein zijn en waar zo'n groot aantal gezinsleden meewerkt, dat geen Oveiheid bij machte is door bepaalde maatregelen dit bedrijf rendabel te doen zijn. Dit zou nl. een dergelijke stijging van het prijspeil ten gevolge hebben, dat andere bedrijfstakken buiten de landbouw in het gedrang zouden komen. Onder de huidige omstandigheden js het dan ook volkomen uitgesloten een beleid te voeren, dat een zijdig is gericht op de belangen van één groep producenten, want het gehele economische leven is met elkaar verweven en vervlochten.
Nederland behoorde vroeger tot de rijke landen met een zgn. sterke munt. Omdat het land rijk was, was de munt sterk. De naam van de Nederlandse gulden was op alle geldbeurzen van de wereld een begrip. Na de oorlog was Nederland een arm en berooid land met een zwakke valuta. Daarom wees de Overheid er steeds weer op dat produceren en nog eens produceren één van de eerste voorwaarden was om er weer boven op te komen. Zij was bereid schulden aan te gaan of hulp te aanvaarden om te zorgen, dat de middelen werden verstrekt om deze productie te bevorderen.
Indien Amerika niet geholpen had met een royale schenking aan Marshalldollars, ware er tussen de uitgaven en inkomsten wellicht nooit een evenwicht mogelijk gebleken.
Een en ander gold in bijzondere mate voor de landbouw en daarom was de eerste eis, die aan de boeren en tuinders werd gesteld, dat zij de productie van het land, hetwelk zij bebouwden, zo krachtig mogelijk moesten opvoeren. Hierdoor ontstond werk, hierdoor ontstonden mogelijkheden van verkoop en hierdoor kreeg men geld. Maar bij deze productie moest met een grote verandering worden rekening gehouden.
De landbouwers konden niet meer rekenen op een ongebreidelde aankoop van die producten, die met name de veehouder nodig had tot uitbreiding van zijn productie van zuivel, vlees en eieren. Met andere woorden: aan de aankoop vscn veevoeder was paal en perk gesteld. Voor hetgeen de veehouder meer nodig had dan die aankopen, moet hij zelf zorgen of het moest in andere bedrijven worden gewonnen.
Zo is in feite de veevoederpositie een van de grote struikelblokken tot een snelle ontplooiing van onze landbouw. Zonder meer knoopt daarom de Regering aan zijn bestaansgarantie de eis vast, dat Nederland al het mogelijke doet om in dit tekort aan veevoeder te voorzien. De gemengde bedrijven zullen
— wat hun akkerbouw betreft — moeten zorg'en voor groter productie aan voedei'eenheden per hectare. Dit is niet te bereiken door uitbreiding van de graanteelt, maar door beperking daarvan en door verhoging van de oppervlakte wortel- en knolgewassen, met name de aardappel. ledere boer weet, dat een hectare aardappelen meer voedereenheden oplevert dan een hectare graan. Voorts moet het productievermogen van het grasland zo veel mogelijk worden opgevoerd door middel van een gewijzigde graslandcultuur. Omtrent de technische uitvoering geeft de Landbouwvoorlichtingsdienst reeds jaren lang zijn adviezen met stijgend succes! Dat wil echter niet zeggen, dat men
Dat wil echter niet zeggen, dat men de uitbreiding van de grasproductie moet zoeken langs de gemakkelijkste weg, te weten via uitbreiding van het graslandareaal, maar enkel en alleen door een beter gebruik van het weideland, dat in feite nog dient te worden ingekrompen. Indien de Nederlandse boer daaraan voldoet, zal het mogelijk zijn een veestapel te onderhouden, die voor een belangrijk gedeelte uit eigen bodemproductie wordt gevoed en die een omvang heeft, die groter is dan de huidige. Indien daaraan niet wordt voldaan, zal het voor de Overheid niet mogelijk zijn te voldoen aan de bestaansgarantie, die aan de grondgebruikers is gegeven. Een andere belangrijke kwestie is het
Een andere belangrijke kwestie is het streven naar een verlaging van de kostprijs. Eén van de voorwaarden voor een geregelde afzet van onze landbouwproducten wordt gevormd door een betrekkelijk lage kostprijs. Nu is de kostprijs van de Nederlandse landbouwproducten in vergelijking met andere landen laag; dit voornamelijk als gevolg van het feit, dat in ons land een strenge loon- en prijspolitiek is gevolgd, die geen ruimte liet voor speculatie of voor het nemen van grote winsten.
De lage kostprijs is ongetwijfeld een stimulans geweest voor de afzet, al mag niet worden verheeld, dat sommige landen een lage kostprijs wel eens als een bezwaar hebben ondervonden. Indien het waar is — en er zijn veel tekenen, die daarop wijzen — dat in West-Europa een begin zal worden gemaakt met grotere vrijheid op het gebied van het goederen-, geld- en personenverkeer, waarvan ieder land wel de wenselijkheid inziet, dan zal blijken, dat Nederland zich veel moeilijkheden heeft bespaard door de kostprijs van zijn landbouwproducten niet hoger te doen zijn dan noodzakelijk was. Hoe meer de Nederlandse landbouw —
Hoe meer de Nederlandse landbouw — onder de huidige omstandigheden uiteraard — de importen van grondstoffen voor de veehouderijbedrijven kan beperken en hoe meer hij zich richt op vergroting van de binnenlandse productie van deze grondstoffen, des te lager zal zijn kostprijs kunnen blijven. Het behoeft geen nader betoog, dat hiermede de economische positie van de Nederlandse landbouw in belangrijke mate wordt versterkt.
Raad voor rijders op bromfietsen
Het aantal bromfietsen in Nederland neemt dagelijks sterk toe. De K.N.A.C. raad de bestuurders van deze vervoermiddelen in verband met de veiligheid op de weg aan, de autowegen te vermijden en gebruik te maken van rijwielpaden. Bromfietsers zijn nu eenmaal moeilijk van „gewone" fietsers te onderscheiden. Op autowegen vormen de bromfietsers een groot gevaar voor zich zelf en voor het snelverkeer.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van woensdag 20 september 1950
Eilanden-Nieuws | 8 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van woensdag 20 september 1950
Eilanden-Nieuws | 8 Pagina's