Schuiling

Als David deze woorden uitspreekt kent hij het gevaar, waarin hij verkeert, maar staat ook de oorzaak daarvan hem voor ogen en is hij met ootmoed bekleed.

Maar Davids woord in verband met heel deze Psalm en in verband met heel zijn leven predikt ons meer. Dat woord zegt ons, dat David de

Dat woord zegt ons, dat David de Heere leerde kennen als een God van oneindige goedertierenheid en wondere ontferming en onveranderlijke trouw, die ondanks de snoodste misdaden des ontfermens niet moede noch mat wordt. Dat heeft de gezalfde des Heeren me

Dat heeft de gezalfde des Heeren menigmaal ondervonden in zyn leven.

Toen hij de eerste maal naar Gath vluchtte, met het zwaard van Goliath op zyde, toen hij door de vijanden herkend, werd gegrepen en in doodsgevaar verkeerde, stelde hij zich aan als een waanzinnige en nochtans werd hij door des Heeren macht uitgered.

Toen hij voor de tweede maal bij Achis schuiling zocht en Ziklag ter woning kreeg, toen hy door leugen op leugen de koning van Gath in de waan bracht, dat Israels volk zijn grootste vijand was geworden, dreigde het gevaar, dat hij het zwaard zou moeten trekken tegen het volk, waarover hij tot koning was gezalfd, en toch 's Heeren goedheid bereidde hem uitkomst.

Hij ervaarde het: zijn ontrouw deed Gods trouw niet te niet.

Maar dat werkte bij David geen valse lijdelijkheid, dat leerde hem niet de zonde klein te achten, dat deed hem niet voortzondigen met vrome woorden op de lippen, integendeel: dat leerde hem de zonde te meer haten als een belediging van een goeddoend God, dat leerde hem de zonde meer te ontvlie den als de aanranding van de eer Van een erens­ en dienenswaardig ontfermer. En dat leerde hem afzien van zichzelven, afzien van alle schepsel, en opziende tot de Heere, uitroepen: Bij U schuil ik. Van U alleen verwacht ik in nood en gevaar, in leed en ellende, in moeite en smart, redding en uitkomst.

Maar David leerde ook verstaan, hoe een heilig en rechtvaardig God in gunst en ontferming zich kan doen kennen aan zondaren, die het telkens weer voor Hem verderven, en waarom dus zulke voorwerpen schuiling bij Hem mogen zoeken, ook in gevaren, die gevolgen zijn van hun overtredingen.

David kende door genade de betekenis van de offers, die in de tabernakel des Heeren steeds weer werden gebracht. Het onderwijs des Heiligen Geestes had hem de betekenis daarvan doen verstaan.

Lezen wü maar in de 40ste Psalm: Gij o Heere m|jn God! hebt Uwe wonderen en Uwe gedachten aan ons vele gemaakt, men kan ze niet in orde bij U verhalen; zal ik ze verkondigen en uitspreken, zo zijn ze menigvuldiger, dan dat ik ze zoude kunnen vertellen. Gij hebt geen lust gehad aan slachtoffer en spijsoffer; Gij hebt miJ de oren doorboord; brandoffer en zondoffer hebt Gij niet geëist. Toen zeide ik: Zie, ik kom; in de rol des boeks is van mij geschreven. Ik heb luste o mijn God! om Uw welbehagen te doen; en Uwe wet is in het midden mijns ingewands. Ik boodschap de gerechtigheid in de grote gemeente; zie mijn lippen bedwing ik niet; Heere Gij weet het.

Weten we uit dat woord van de zanger Israels niet helder duidelflk, dat de Geest des Heeren hem er in onderwees, hoe alle offer op zichzelf ongenoegzaam was om de schuld voor God te dekken en de Heere te bewegen Zijn genade te bewijzen? Lezen wij hier niet, hoe David het leerde verstaan, dat elk offer heenwees op de van God beloofde Borg, die door de doorboring der oren zich wijdde aan de dienst des Heeren; die zou komen zoals in de rol der profeten was gesproken; die Gods welbehagen zou uit voeren in lijdelijke en dadelijke gehoorzaamheid en de boodschap van genade en heil zou brengen en doen brengen door Zijn gezanten aan verloren zondaren ?

In die Christus en Zijne gerechtigheid leerde David schuilen met zijn zonde en schuld, met zijn verdorvenheid en de ellende zijner ziel; en schuilend achter de gerechtigheid van die Borg leerde hij toegaan tot het Wezen Gods met zijn levensleed en al wat zijn hart bezwaarde en het uitspreken: BiJ U schuil ik! Bö U zoek ik heul en heil, bescherming en veiligheid; aan U en Uw trouwe leiding vertrouw ik mij onvoorwaardelijk toe!

We vragen weer: is David ook in hetgeen we hierboven van hem schreven, niet een beeld van al Gods volk? Leert ook dat volk niet de Heere kennen in de heerlijkheid Zijner deugden? Leert het niet kennen de gerechtigheid van Christus Jezus, als de enige bedekking voor God ? Leert het niet bij Hem, maar ook achter Hem te schuilen en door Hem toe te gaan tot de troon der genade Gods, èn met geestelijke èn met tijdelijke noden? Zalig die het verstaat! Verstaan wij het ? Immers, dat is ten

Verstaan wij het ? Immers, dat is tenslotte voor ons eigen leven alt^d weer de hoofdzaak. We kunnen over dingen des Heeren schoon redeneren zonder beoefening maar wat zal het ons baten, als de stormen des levens opsteken, bovenal als de wateren der doodsrivier over ons gaan? Zg er ernstig en getrouw zelfonderzoek wat de Heere voor ons is, en hoe wij Hem nodig hebben. Die gegeven is als Borg en Zaligmaker voor verloornen! Want in het heden der genade is er verzoening, doch met de dood wordt die tijd afgesloten.

Mogen we er iets van verstaan, schuiling bij de Heere te zoeken voor tijdelijke noden, dan toch óók voor geestelijke? Die dit waarlijk leerde beoefenen zal ervaren: 't Behoeftig volk in hunne noden

't Behoeftig volk in hunne noden In hun ellende en pijn, Gans hulpeloos tot Hem gevloden. Zal Hij ten redder zijn!

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Printen