Zingen en zwijgen
Wij zeiden, hoe zouden wij een lied des Heeren zingen, In een vreemd land? (Psalm 137 : 4.)
In deze psalm stijgt een klacht op uit een bedrukt hart. Voor Juda was het water gekomen tot aan de lippen, de wateren der verdrukking en ballingschap. Lang had de Heere gedreigd, doch nu was de beker vol.
Wat voor velen in Israël sleur, en gewoonte geweest was, werd nu van grote betekenis. Het opgaan naar Sion, de plechtige samenkomsten in de tempel, het horen van het psalmgezang, inzonderheid dit laatste, het wordt aangevoeld aan de rivieren van Babel. Israël stond bekend als een zingend
Israël stond bekend als een zingend volk. En er waren redenen toe om te zingen! Denk aan de doorleiding door de rode zee, en de Jordaan, toen zong Israël, en zwegen de vijanden. Nu was het omgekeerd, nu zong Babel en Israël weende. Deze zaken, juichen en wenen overkwam Gods kerk beiden, ze waren beide noodzakelijk. Ze wierpen beide vruchten af, terwijl de liefde en trouw des Heeren in hun wenen niet minder was, dan in hun gezang. Zijn trouw blinkt uit zelfs in de zwaarste noden." De woorden uit Ps. 137 bevatten een antwoord. Een antwoord op een tergende vraag. In die vraag lag een bewijs van de onkimde der vijanden dat ze dachten dat de Kerk des Heeren altijd kon zingen. Een bewijs, dat zij Gods leiding niet begrepen. Gods Woord zegt dat het tegenstrijdig zou zijn als er een lied gezongen werd bij een treurend hart. Als Datheen in psalm 97 : 7 de uitspraak van de dichter vertolkt zegt hij: „iDat blijdschap komt na veel smarten."
Het is een vraag, die zij zelf niet konden beantwoorden. Hoe? Zo vragen zij. Zij kunnen toch maar niet over alles heen zingen tenvijl hun hart treurt? Een Goddelijk antwoord is nodig om te kunnen zingen, een Goddelijke verlossing is nodig, zal des Heeren lof klimmen uit het stof. En die dag is gekomen. De deuren van Babel ztjn geopend, ze zongen er van in Ps. 120 enz. wat de Heere gedaan had, daarin lagen des Heeren daden verklaart. Ze zijn het waard om te bezingen, gelijk een oud dichter er van zegt:
„Al hadden al de sterren tongen „Die eeuwig van des Heeren lof. „Van Hem en Zflne werken zongen „Zij zouden eeuwig vinden stof."
Niet elke kerkgang, niet elk lied treft de Kerk. Het kan ook zijn een plaats des Gebeds, des geweens als te Bochim. Doch ook een aanvang om eeuwig te zingen van Gods goedertierenheden. Daarom moet in Gods kerk orde worden gebracht. Als men er meer op lette, dat de verzen zaken zijn, dan zou er veel voorkomen worden wat zich nu soms bij het zingen openbaart, daar dikwijls de organist of voorzanger het maar alleen schönt te weten wat zingen is, en niet begrijpt dat het liturgisch gedeelte berust bij de dienst doende Leraar of Ouderling. Het is nodig dat er een uniformiteit is in de zelfde Gemeente, want men moet de ambten altijd onderscheiden, anders komt men terug bij de Apostelen die drie ambten bedienden, welke ambten later gescheiden zgn. Er dient ten deze een verstaan te zijn van elkander. De ambtsdragers beogend wat tot Gods eer en orde der Gemeente nodig is, en de Gemeente, om in onderwerping de inzettingen des Heeren te betrachten. Bovenal, dat de woorden der verzen zaken mogen zijn, om met vermaak te vertoeven in Gods huis, om elkander op te wekken met de dichter uit Ps. 95 : 1.
Komt, laat ons samen Israels Heer. Den rotsteen van ons heil met eer. Met Godgewijden zang ontmoeten.
Ds F. D. B.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 18 november 1950
Eilanden-Nieuws | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 18 november 1950
Eilanden-Nieuws | 12 Pagina's