Buittenggewoon strenge winnters in Europa Terugblik over ... 1300 jaren
De laatste zeer strenge en lange winter van 1946—'47 ligt ons allen nog vers in het geheugen. Van 15 December tot midden Maart lagen vrijwel alle meren, ijsbanen en rivieren dichtgevroren. Een ijswinter van drie maanden lang... wij meenden dat dit toch wel iets buitengewoons was. Inderdaad was het ook iets buitengewoons, want de winter van 1946—'47 was op de winter van 1789 na, de koudste van de laatste 250 jaren, dus nog kouder dan de winter van 1890—'91, waarover de ouderen onder ons het nog dikwijls hebben.
Vanaf het jaar 1706 beschikken wij over temperatuurgegevens, welke destijds overzichtelijk zijn verwerkt in een boek „Het Klimaat van Nederland over de laatste twee en een halve eeuw" door wijlen Dr Ir A. Labrijn. Alle winters van vóór 1706 kunnen wij dus niet aan de hand van waargenomen temperaturen weergeven, maar daarvoor moeten wij geheel afgaan op de berichten, welke uit die tijd in de vorm van aantekeningen en dergelijke nog zijn overgebleven. Opvallend is, dat toentertijd wel de lengte van de winters werd genoteerd, maar niet de gestrengheid. Hoewel, zo verbazingwekkend is dit ook alweer niet, daar men toen van thermometers nog geen flauw idee had en men dus niet kon zeggen of het nu 5 graden of 25 graden vroor.
Uit de beschikbare gegevens lezen wij dan het volgende: Een lange en strenge winter moet bv. die van 1695 zijn geweest. Deze winter begon reeds in October en duurde tot midden Maart. Er viel toen ook zeer veel sneeuw. Veel mensen bevroren en het meer van Constanz was in 100 en een ander meer in 300 jaren niet zo plotseling met ijs bedekt. Elders in Europa duurde de koude nog langer. In Juni was er in Lemberg (Polen) nog sneeuw te zien en de rivier de Donau ging in Weenen pas op 30 Maart geheel open. In 1225, in de Middeleeuwen dus, moet de winter al op 9 October ziJn begonnen. Uit Franse bron werd bekend, dat de koude reeds op Sint-Denijs (9 October) begon en pas (25 April) eindigde. Nog vroeger arriveerde KONING WINTER in 821, toen hij in Midden- en West-Europa zijn tenten reeds op 22 September opsloeg, om eerst tegen 12 April weer te vertrekken. Dit tot grote vreugde van de toerunaals in deze gebieden ronddolende Noormannen. Donau, Elbe, Seine, Rijn en andere rivieren waren dik be vroren en konden maanden lang de zwaarste wagens dragen. De Rijn werd in die tijd berucht door kruiend ijs, dat veel schade aanrichtte. Het jaar 620 schijnt alle records te slaan. Uit Friese bron krijgt men de indruk van een nagekomen „IJSTIJDJE". Er was practisch geen verschil in de jaargetijden en op totaal 300 dagen zou er vorst zijn voorgekomen. De waarde van dit laatste bericht wordt echter als twijfelachtig beschouwd. Een vaststaand feit is het, dat de winters in de loop der eeuwen langzaam aan zachter en korter worden. Zelfs over de laatste 200, ja zelfs 50 jaren, zijn ze al aanmerkelijk zachter geworden, waarover wij U meer zullen vertellen in een volgend artikel. Dat er af en toe echter nog een flink ouderwets wintertje kan optreden, hebben wij in 1942 en 1946—'47 nog gezien, en over het algemeen zachter wo^de^ van de winters behoeven wij dan ook NIET al te optimistisch... en de schaats liefhebbers NIET te pessimistisch te zijn.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 27 januari 1951
Eilanden-Nieuws | 6 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 27 januari 1951
Eilanden-Nieuws | 6 Pagina's