Holsbergers
Tja, waar bleef een Aldert? Al twee jaren waren ze getrouwd, maar er verscheen geen Aldert. Er kwam wel een Aldert in de bakkerig, om in het vak opgeleid te worden. Harm kon hem, biJ Job, best gebruiken. Maar dat was Aldert van zijn broer Klaas.
Toen hij trouwde, had Harm hem als ziJn opvolger uitgeschakeld. Maar nu gingen Tine en hij zich al verzoenen met de gedachte, dat Aldert van. Klaas toch de opvolger wezen zou.
Enfin, er bleef dan toch een Janse in de bakkerij van Holsberg.
Dat was al wel honderd jaar zo geweest en dat zou zo blijven. Al kan het dan niet precies zoals je
Al kan het dan niet precies zoals je wilt, je kunt het toch wel zó voor elkaar maken, dat het nog in orde komt. Als het er op aankomt, vonden de mensen van Holsberg, kun je het noodlot nog wel omzeilen
Dus: een Janse bleef er toch in de zaak. En vermoedelijk een flinke Janse. De
En vermoedelijk een flinke Janse. De jongen beloofde wat. Daar zat pit en merg in.
Maar ja... heel diep bleef er toch een angel zitten.
't Was toch mooier, als je een eigen jongen
Nu, het lot zorgde er prachtig voor. Je kon het eenvoudig niet beter verlangen.
Toen Harm die bewuste morgen in de bakkerij aan het werk ging — hij was die nacht niet uit de kleren geweest en wat nerveus, maar er moest toch brood zijn — werd opeens de bakkerijdeur opengeworpen en klonk de luid ruchtige stem van dokter Allersma, die van boven kwam: „Proficiat, Janse, een flinke jongen,
„Proficiat, Janse, een flinke jongen, hoor!" Neen maar. Harm wist niet, wat hij
Neen maar. Harm wist niet, wat hij hoorde: toch nog een jongen, een opvolger! „Dank je wel, dokter!"
Alsof de dokter hem een zoon gegeven had! „En geen gebreken, dokter?"
„Neen, neen... tenminste... maar dat is niet van betekenis". „Mooi zo".
„Mooi zo". Naar Tlne vroeg Harm niet. „Je vrouw maakt het uitstekend", zei dokter Allersma wat scherp. i,0, ja, ja. Dank U, Ik ben wat in
i,0, ja, ja. Dank U, Ik ben wat in de war. Ik "
„Al goed. Er komt vandaag toch wel behoorlijk brood?" „Komt in orde dokter". „AU right".
Weg was dokter Allersma. Nou ja, 't was een klein leugentje, filosofeerde hij. Geen gebreken? Och ja, een ietwat hoge rug. Een bochel is het niet. Kan de jongen wel bakker om worden. Toch jammer van de kerel, 'k Gtm hem een rechtschapen zoon. Enfin, op het karakter komt het aan. Janse zal wel een goede Holsberger van hem maken.
Harm, in ziJn bakkersschort, tippelde Intussen naar boven. „Een jongen, Harm". „Ja, Tine". Meer zelden ze niet. De mensen van
Meer zelden ze niet. De mensen van Holsberg gebückten niet veel woorden, als regel.
De jongen in de wieg zette een vervaarlijke keel op. En toen smeerde Harm 'em.
En toen smeerde Harm 'em. Dat geluid had hij nog nooit gehoord. Die dag werd in de burgerlijke stand van Holsberg ingeschreven: Aldert Janse, zoon van Harm Janse en Tlne van Galen.
Galen. ,,Nou is het in orde", zei Stevens. En wat belden nooit deden, deden ze nu: ze g^ingen naar het café van Strooman, de gelegenheid van Holsberg, en namen er eentje op. Harm betaalde . „Maak er een flinke bakker van. Janse", zei Strooman, die ook meedronk. Er waren nog een paar gasten. En Harm gaf een rondje. Alles in het nette. Ze dronken niet meer dan twee borrels.
„Alles met maat", zei Harm. En dat vond Strooman ook. En toen ging elk zijns weegs.
Het werk voor die dag was afgelopen. Tenminste in de bakkerij. Maar in de winkel had Harm de handen vol. Hij moest al maar gelukwensen in ontvangst nemen. „De kroon op het werk, Janse", zei
„De kroon op het werk, Janse", zei een vrouw. „Hoe maakt de moeder het?" „Bestlg", zei Harm. „En hoe voel je je nou, Janse?" vroeg
„En hoe voel je je nou, Janse?" vroeg een ander. „Tien jaar jonger mens". „Dacht ik wel. Maar je bent er nog
„Dacht ik wel. Maar je bent er nog niet. Met die gastjes heb je wat te stellen, wat ik je smoes."
„Nou, nou, zo'n vaart zal het niet lopen", dacht Harm optimistisch.
„Hoor hem! Of-ie al tien kinderen groot gebracht heeft." Zo tussen de bedrijven door liep Harm
Zo tussen de bedrijven door liep Harm naar boven en boog zich trots over de wieg. Maar had niks geen aardigheid in de jongen. „Komt nog wel", troostte de baker.
„Komt nog wel", troostte de baker. Dan moet-ie eerst een jaartje oud zijn". Een jaar! Lieve help, wat een tijd, dacht Harm.
De jongen in de wieg had niets geen respect voor ziJn vader. Hij huilde uren achter elkaar.
„Hij komt er in om", zuchtte Tine. „Gekheid", lachte de baker. ,,Laat maar hullen. Krtjgt-ie stevige longen van Een flinke kerel, moeder. Een jongen van negen pond. Geen kleinigheid". Het gebrek verzweeg de baker voorlopig. „Hij heeft een bochel", fluisterde zij
Kee in, toen zij met de dienstbode alleen was. „Wat salie me nou?" zei Kee.
„Wat salie me nou?" zei Kee. Maar de baker overdreef, 't Was niet een bochel. Alleen een vergroeiing van de rug, zei dokter Allersma, toen Tine en Harm het tenslotte aan de weet kwamen. Harm was er slechts matig mee inge
Harm was er slechts matig mee ingenomen. Maar ja, je kunt er niets aan veranderen. „Je kunt voorkomen, dat de vergroei
„Je kunt voorkomen, dat de vergroeiing erger wordt," had de dokter gezegd „Moet je doen, Janse, als de jongen wat groter wordt. Heilgymnastiek. Komt tegenwoordig in de mode. Lijkt me niet slecht".
Nou, dat kwam dan wel in orde. Iemand met een hoge rug — kon wel een goede bakker zijn. „Zulke gebrekkigen zijn meestal stie
kemerds", wist Job met levenswijsheid aan Kee te verhalen. Maar Kee vond, dat de baas dat er dan wel uit zou krijgen. Wat Job betwijfelde. De vrouw zou dat zeker met kunnen.
Tine herstelde heel vlot. Veertien dagen later stond zij weer achter de toonbank.
„'t Is een merakel" zeiden de vrou-welijke klanten. ,Mens, pas toch op!" Maar Tine lachte; 't was alles in oide hoor!
Alleen: een hummeltje mens, maai bergen werk. Enfin: Kee kon nogal wat werk verzetten.
„En als het moet, krijg je hulp", ze' Harm. „Want de winkel mag er niet onder lijden".
onder lijden". Dat kwam dus wel voor elkaar. En vrouw Stevens had acht kindei'^i' groot gebracht. Die gaf alle moge)i]i»'<= raad aan de onervaren Tine. Nou, wat wilde je nog meer? Toen de kleine Aldert, die heleniaal
Toen de kleine Aldert, die heleniaal geen haast maakte, van kruipertje geleidelijk aan lopertje werd en ontzaggelijk veel kattekwaad uitvoerde, waa'oo zijn moeder lachte. Harm nijdig was soms en Kee de jongen wel eens fl»* in de arm kneep, verscheen Mieke, zijn zusje.
Dat was met Tine een dubbeltje op zijn kant. Zij lag dagen in doodsgevaai En toen was Harm niet alleen in zoiê om de winkel, maar ook om Tine, Jie van haar omgeving zich niets aantioki dagenlang.
Dokter Allersma kwam driemaal pe'' dag, haalde een specialist uit Amfteidam. Want hij vreesde het ergste Doch die specialist maakte het m o'' de met haar. (Wordt vervolgi!'
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van woensdag 7 maart 1951
Eilanden-Nieuws | 4 Pagina's