De ontwikkeling der Hollandse visserij in de loop der eeuwen
Vervolg van de rede van de heer J. de Veen IV. Vóór de haringvisserij voor de Hollanders grootscheepse allures kreeg — di werd de 15e eeuw — kende men lang de kusten van Holland en Vlaanderen de visserij naar platvis en rondvis (schol schar, tong en wijting, schelvis en kabeljauw.) Vanuit de Vlaamse banken to diep in de Duitse bocht werd met scheepjes die, wegens gebrek aan havens, op het strand moesten worden gezet, in de nabijheid van de kust gevist. Deze visserijen waren in handen van de kustvissers en bleven, omdat de vangsten moeilijk anders dan onder de kustbewoners konden worden verkocht, kleinbedrijven. De vistuigen, die bij deze visserijen gebruikt werden, waren ,,'t scholwant" (singnetten), staakvleten, stroopnetten en beuglijnen; langs het strand werd gevist met de garnalen saaiings, die bv. hier door paarden werden getrokken en dan ,,peerdekartnetten" werden genoemd en ginder, als ze door kleine vaartuigen langs de kust werden getrokken, „saaiems" en/of later „koorden" heetten. En, werd op de Zeeuwse eilanden overwegend met „staakvleten" „stroopnetten", „saaiings" en „singnetten'" gevist, en vinden we ook de laatste vistuigen en beuglijnen zelfs in'gebruik bij de schipperij van de Waddeneilanden, — de beuglijnen, met daaraan verbonden de stroopnetten — visserij, waren de speciale vistuigen van de grotere bedrijfjes, en dit waren de vissers van de Zuidhollandse eilanden. Deze visserijen werden oudtijds uitgeoefend door de vissers van Arnemuiden, Zierikzee Middelharnis, Brouwershaven, Zwartewaal en Pernis; later kwamen er bij de bedrijven van Maassluis, Brielle en Vlaardingen, maar deze waren veel gro ter van opzet en moeten we dan ook meer zien als grootbedrijfsvormen.
Omstreeks het einde van de 16e eeuw visten de grote schepen al in de omgeving van IJsland. En men noemde deze visserij — waarbij men meestal werkte met koUijnen — „de Grote visserij"; de visserijen die werden uitgeoefend op de Doggersbank — hier weer werd gevist met geaasde lijnen — „de Kleine visserij". De vis, afkomstig van de grote visserij, werd gesneden en ingezouten, de vis der „Doggevaarders" werd zoveel mogelijk in leven gehouden. Bestemde men de verse vis voor binnenlands gebruik, de zoute vis exporteerde men naar de Katholieke landen van Zuid Europa.
In de 18e eeuw geraakte de grote visserij echter in verval, omdat de landen van invoer hoge invoerrechten gingen heffen en voorts omdat de Deense regering het vissen onder de kusten van IJsland verbood. Wel trachtte de regering, door financiële steun aan de belanghebbende te geven — er werd per seizoen 500 gld voor elk vissersschip, dat naar IJsland ging om te vissen, verstrekt —, het bedrijf aan de gang te houden, maar niettegenstaande dit lokmiddel hielden de meeste rederijen met vissen op. In het begin van de 19e eeuw viel
In het begin van de 19e eeuw viel weer enige opleving te bespeuren, maar naderhand bleek dit toch weer van korte duur te zijn. In 1865 werd, wegens de grote uitgaven aan materiaal en schepelingen, en ook wegens de slechte conditie waarin de oude schepen verkeerden, deze visserij stopgezet. Eerst veel later, toen men Franse kotters (Dandykotters en platgatten) ging gebruiken, werd de beugvisserij, maar niet meer buiten de Noordzee, wederom uitgeoefend. Het waren Middelharnis, Vlaardingen en Maassluis, die voor deze visserij schepen lieten varen. De Kleine visserij, d.w.z. de beugvis
De Kleine visserij, d.w.z. de beugvisserij in de Zuidelijke Noordzee en op de Doggersbank, werd in oude tijden uitgeoefend met doghboten, hulpen, slabbers en hoogaarsen, later met grote schepen, die hoekers genoemd werden. Deze hoekers waren, of kielschepen, of schepen met zwaarden; de grote schepen noemde men kweeën, de kleine smakken. Deze visserijen, die, en vooral in de oude tijden, gerangschikt werden onder de visserijen van het kleinbedrijf, hadden in het oog van de machtige kooplieden en reders, lang niet die reputatie als de haringvisserijen hadden, die onder bescherming stonden van de elkander opvolgende regeringen. Vandaar dan ook, dat in de plakkaten en ordonnaties weinig of niets te vinden is wat ons enigszins wegwijs kan maken in de werkwijzen, de bedrijfsinrichting en de bestaansmoeilijkheden van deze nijvere vissersgroepen. Zij werden door de mach tige heren uit die tijd ,,de schamele vissers" genoemd, daarmee basta. Laten we, in verband hiermee, hier
Laten we, in verband hiermee, hieraan denken, dat imperialisme, opportunisme en arrogantie gewoonlijk loten van dezelfde stam zijn, dat voorts een zedenleer, in handen van lieden die weinig eerbied hebben voor de rechten en plich I ten van de mens, een aanfluiting wordt voor de goede zeden.
Eens waren in de grijze oudheid de schamele vissers de wegbereiders bij de Schonenvisserij, bij de visserij onder de Engelse kusten, bij het haringgrootbedrijf, dat in de 16e en 17e eeuw Holland tot bloei bracht. En ze worden weer d wegbereiders, de ijverige bouweis, nahe debacle van de oude garde.
Na de ontdekking van Spitsbergen door Barents en Heemskerk (1595) besloten de Hollanders, ingelicht door de journalen van deze koene zeevaarder over de aanwezigheid aldaar van vele walvissen, te onderzoeken in hoeverre deze gegevens overeen kwamen met de werkelijkheid en voorts, wat men moes doen om de walvissen te vangen. Engeland, door handlangers op de hoogte gesteld van deze belangrijke gegevens, besloot al aanstonds schepen naar de Poolzee te zenden met het doel het Visserijgebied te verkennen. In 1610 richtten de Engelsen een maatschappij op en zonden schepen naar Groenland en Cherryeiland (Bereneiland.) De Hollanders volgden in 1614.
Toen de Hollanders op Spitsbergen aankwamen, in de mening dat zij geen concurrentie van buitenlanders behoefden te vrezen, zagen zij daar tot hun schrik een vloot van 14 grote Engelse schepen bezig met de uitoefening van de walvisjacht. De Engelsen bleken zeer ontstemd over de komst der Hollandse schepen en trachtten de Hollanders te beletten om te gaan jagen. Zij brachten toen enkele Hollandse schepen naar Peterhead op en betwistten Holland het recht om in de baaien van Spitsbergen te komen vissen. Later werd tussen Engeland en Holland het geschil, na veel gekrakeel en dreigementen, bijgelegd: Holland werd toegestaan aldaar te jagen.
Maar in 1617 liep de ruzie tussen de Engelse en Hollandse commandeurs weer zo hoog, dat het uiteindelijk uitliep op een miniatuuroorlog. Daarbij moesten de Engelsen toen het onderspit delven; de Hollanders brachten nu op hun beurt in triomf de Engelse walvisschepen naar Holland. De Staten van Holland, bevreesd voor de represaülemaatregelen van de zijde der Engelse autoriteiten, gaven terstond order om de schepen weer vrij te laten. Het jaar daarop bestookten de Engelsen uit weerwraak in het Kanaal de Hollandse OostIndiëvaarders. Gelukkig mengden zich dadelijk de Staten in het geschil en wisten te bewerken, dat de ruzie kon worden bijgelegd.
Toen in 1636 in Denemarken een „Groenland Compagnie" werd'opgericht en de Duitsers en Noren zich ook ernstig voor de walvisjacht in de Poolzee begonnen te interesseren, — volgens de Deense lezing zou de verdeling der vang plaatsen dateren uit het jaar 1619 — besloten de twee rivalen, die elkander sinds 1614 het leven zuur hadden gemaakt, tot een compromis en namen voor zich de beste vangstgebieden in bezit. Holland kreeg daarbij het N.W. deel gelegen aan de „Hollandse baai" (Red Bay) en stichtte aldaar een nederzetting die later, in de volksmond, „Smeerenburg" werd genoemd. Dit dorp, dat uit houten huisjes bestond, waarin zelfs in het seizoen broodbakkerijen en winkels waren gevestigd, dat voorts traanketels en hellingen bezat, werd verlaten toen de jacht in de baaien verliep. Enkele eeuwen later vond men nog de ruines van ketelhuizen en broodovens.
Het Hollandse walvisbedrijf, dat in de grond was opgezet als grootbedrijf, telde vele grote schepen. Deze schepen voeren roeiboten mee die bij de jacht gebruikt moesten worden. Elke boot werd bemand met 6 matrozen en voorts voorzien van lijnen, handharpoen, enterhaken en messen. De gedode dieren werden of naar de in de baai verankerd liggende schepen, of naar de hellingen van Smeerenburg gebracht. Het walvisspek werd tot traan verwerkt en ook wel — en dit vond nogal eens plaats tijdens de ijsvisserij — zonder meer in tonnen verpakt; de baarden werden van de kaken gekapt en gesorteerd naar grootte, tussen de spektonnen gestouwd. Hoe groot de spektonnen waren —
Hoe groot de spektonnen waren — men sprak gewoonlijk van ,,quartdeelen" — is niet bekend. De vissen hadden per vis, volgens de becijfering uit die tijd, 45 ä 50 quartdelen spek. Later, aan de wal — en dit slaat op de becijferingen bij het lossen van de pinassen op de rede van Enkhuizen — rekende men een quartdeel tot 12 steekannen traan en een steekan op 16 mingelen. In Duitsland bestond een quartdeel uit 3 Bremer tonnen en een Biemerton uit 216 pond traan. In de becijferingen van de commandeur Zorgdrager, die ons later inlicht over de ijsvisserij, wordt gesproken van quartdelen die van 16 tot 18 steekannen traan zouden bevatten.
Werd de jacht in hoofdzaak uitgeoefend in en in de onmiddellijke' nabijheid der baaien, na verloop van jaren bleven de walvissen verder uit de kust en moest men het bedrijf verleggen naar de ijsrand. Deze visserij werd de ,,ijsvisserij" genoemd. De jacht bij en tussen het ijs was wel zeer lucratief, maar kostte ook weer veel schepen. Vele schepen geraakten tussen het ijs bekneld, wat meestal tot gevolg had dat zij zonken. Een statistiek van Zorgdrager geeft voor het tijdvak 1672 — 1700 een verlies op van 62 schepen. Dit waren alleen Hollandse pinassen. De ijsvisserij had bovendien, en wel voor wat de jacht zelf betrof, een speculatief karakter, want vaak kon het gebeuren dat de geharpoeneerde walvissen met lijnen en al onder het ijs door een goed heenkomen zochten en daarna met da boten niet meer te bereiken waren. Deze visserij is dan ook later oorzaak geweest van een zeer ongunstig verloop. De buitenlandse bedrijven zijn in deze periode sterk achteruit gegaan Volgens dezelfde statistieken voeren er tussen 1640—1770, uitgerederd door Hollandse ondernemingen, gemiddeld per seizoen een 150tal grote schepen. Per
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van woensdag 8 augustus 1951
Eilanden-Nieuws | 4 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van woensdag 8 augustus 1951
Eilanden-Nieuws | 4 Pagina's