De Balling Van Sluis
„Is dominé Koelman thuis?"
„Zeker. Wilt U hem spreken?" „Ja. 'k Heb een boodschap voor hem. 'k Ben de Griffier van Sluis."
„Komt U binnen!" Mevrouw Koelman dient de bezoeker aan.
Ds Koelman is juist bezig, de laatste hand te leggen aan een door hem uit te geven werkje. Als de Griffier binnenstapt, biedt de Sluise leraar hem een zetel aan en informeert:
„Waarmee kan ik U van dienst zijn?" „'k Heb geen prettige boodschap voor U dominé! Er is uit Middelburg een resolutie binnen gekomen."
„Hebt U ze bij U?" „Ja dominé, hier is ze. Bekijkt U ze maar eens." De bezoeker reikt Ds Koelman het stuk toe en deze kijkt het in.
Het houdt in, dat de geadresseerde voor de keus wordt gesteld, schriftelijk te beloven, zich aan bepaalde bevelen te onderwerpen en de vroegere resolutie's na te komen, of, binnen acht dagen de stad Sluis en de Generaliteits landen te verlaten
Wat heeft dominé Koelman dan toch gedaan? Dat een zo strenge straf door de overheid wordt toegepast? Leidt hij een oneerbaar leven of heeft hij iets gruwelijks gedaan?
Niets van dit alles. De dominé heeft zich een aantal vijanden op de hals gehaald.
Hij heeft het probleem „Overheid en Kerk" aan de orde gesteld en door zijn optreden in dit een brandende kwestie gevonden.
Voor het recht der Kerk staat hij op de bres. Ds Koelman is een der geharnaste ridders.
Een ridder zonder vrees of blaam, strijdend met open vizier!
Wie is Jacobus Koelman?
In 1632 wordt hij te Utrecht geboren. Al spoedig openbaart zich bij hem de lust om te studeren.
Met vrucht volgt hij de college's aan de Universiteit en ijromoveert tot doctor in de Wijsbegeerte en Theologie.
Lang blijft hij niet zonder werkkring. Als student trekt hij reeds de aandacht, door de vertaling van een Engels boekje, waarin gewaarschuwd wordt tegen de gevaren, die jonge mannen aan de Universiteit bedreigen.
De toestanden aan de Universiteit te Utrecht zijn niet bizonder gunstig.
De meeste candidaten stellen zich tevreden met een minimum aan kennis.
Als men maar enige systemen in het hoofd heeft, enige pro en contra's kent, acht men zich reeds geschikt voor de dienst des Woords.
En over de professoren — gelukkig niet over allen — is Koelman's oordeel, „dat deze meestal geen acht geslagen hebben op de studenten, om hen tot de inwendige godzaligheid aan te sporen."
Voor zijn leermeester Voetius echter heeft hij niets dan lof. Omgekeerd noemt Voetius hem een zijner beste leerlingen.
Na verloop van tijd is Koelman predikant bij de zgn. Ambassade Kerk te Kopenhagen en daarna te Brussel. In 1662 wordt hij Dienaar des Woords in het oude Sluis in Zeeuws-Vlaanderen. Hier strijdt hij — van 1662—1675, dus 13 jaar lang — een vinnige strijd.
Moeilijke dagen doorleeft hij. Door zijn militant karakter raakt hij in verschillende conflicten.
Zeker, Ds Koelman gaat wel eens te ver. Hij zk[ j, kele zaken niet zuiver en is wel eens te eenzijdig. Maar dit staat boven alles vast: Hij is een man van innige vroomheid.
Evenals Lodensteyn dringt hij steeds op heiUglng d,. levens aan.
Zijn collega's hebben het niet op Koelman voorzien Velen hunner laten zich met de maalstroom ler tijjf,, me.eslepen en leven genoeglijk voort.
Dit grieft Ds Koelman.
Hij zoekt naar middelen, om aan dit euvel een einj t, maken.
Als man uit één stuk schuwt hij de strijd niet. Grote ontsteltenis verwekt hij, door de vertalinir ^., een Engels werkje: „De Wekker der Leraren".
Ds Koelman voorziet deze vertaling van een inleidei woord.
Lang niet mals.
Uit deze voorrede blijkt, dat het er op het kerkelijk er| alles behalve rooskleurig uit ziet. Onverschrokken wijst hij de wondeplekken aan. Met het doel de mensen de ogen te openen.
De scherpe critiek op Dominé s
Het volgend beeld geeft Ds Koelman van de nieesie predikanten uit die dagen, nadat hij zich eerst veront. schuldigd heeft met de woorden: „'t is zwaar der Lee, raren gebreken al was het op het zachtst« aan te tasten ende niet een Theologische haat en de gevolgen \ aii dien op zijn lijf te halen". Het getal der Laodiceïsclie Leraren is zeer groot, Hun
Het getal der Laodiceïsclie Leraren is zeer groot, Hun geestelijk leven is „dun en mager". Geklaagd moet nor. den over hun dorheid, dodiglieid, ongeestelijklreid m weinig tedere omgang met God. Velen geven weinitr ol geen goede tekenen van zich, dat ze recht wedergeboren zielen zijn, die geestelijke gemeenschap met God lieüii en onderhouden, die de bitterheid van de zonden eii de zoetigheid van het Evangelie gesmaakt hebben. Ze zijn vreemdelingen, wat het genadeleven der leden betreft, en zonder ondervinding van 's Heeren handelswijze met è zielen. De meesten hebben hun eerste jonkheid los door. gebracht. Ze zijn wel vroeg door hun ouders \ oor liet ambt van predikant bestemd, maar weinig daartoe \n de jeugd aan heiliglijk gekweekt in de vreze Gods. „In de schooien ende op de Academiën hebbeir zij \eel ongebonden geleefd en de ware Godzaligheit ende deszelh praktijk minst tot hun werk gemaakt".
Daaruit is te verklaren, dat ze „zwakke beginners ende als nieuwelingen en kinderen in de rechte Chrisielijkeii zijn, geen opgegroeide Cliristenen geen bevestigde of Ieproefde gelovigen zijn. Velen vermijden het gezelsdiap der vromen en gaan familiaar om met mensen, die \\(inig Christelijkheid openbaren, ja soms met „notoire spotters". Zij luisteren naar de preken van anderen meer als critici dan als toehoorders. Van geestelijke gesprekken houden zij niet. Ge hoort van hen niet de „reine taak Kanaans", de groote daden Gods omtrent het verlossiiiï'' werk. Zelden of nooit komen ze terug op de gehoiulen predikatiën. Dat ze op de preekstoel over de heilige fr gen spreken, zegt weinig. Ze doen 't dan ambtslral\e, oiii' dat 't preken hun is opgelegd. Maar in particuliere siesprekken overtreffen de „gemeene" Christenen hen, Bi] maaltijden en op bruiloften snijdt de predikant gesprek ken over de geestelijke dingen eer af, dan dat hij ze aaii' wakkert, 't Valt dan veel gemakkelijker een gee'telijl gesprek te voeren, wanneer de predikant afwezig is, Ook wanneer de leraren bij elkander zijn, handelen zij niet over de Heere Jezus en hun hoge ambt; ge hoort sledili „burgerlijke discoursen"; ze disputeeren en liarre\uirrfii eu gaan zelden gesterkt in het geloof van elkander. Daal' om hebben velen zich beklaagd, dat ze de predikanifii van nabij gekend „ende gehanteert" hebben.
(Wordt vervol§ill
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 22 september 1951
Eilanden-Nieuws | 6 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 22 september 1951
Eilanden-Nieuws | 6 Pagina's