Het vallend blad
„Wij allen vallen af als een blad." (Jesaja 64 : 6m)
Droef zingt ten herfsttijde de schepping in het vallend blad en de verwelkende zomerweelde, het lied der vergankelijkheid en der verderfenis. Br vaart in de sombere herfsttijd,
Br vaart in de sombere herfsttijd, waarin de dagen korten, de nachten lengen, en de duisternis het wint op het licht, zulk een aangrijpende prediking door bos en beemd, langs veld en park. Wat kan dat éne dorre blad, dat gij achteloos afschudt en terzijde schuift, u al niet leren! Van Oosterzee heeft van zulk een afgevallen blad, dat in zijn venster woei, zo juist en zo treffend gezegd:
„De dood heeft mij een brief [geschreven, Ik las hem op het dorrend blad. Dat, door de stormwind [voortgedreiven. Op 't vensterglas had post gevat."
En de Heere wijst ons in Zijn Woord op het dorre gras, op de afgevallen bloem en op het afgevallen blad, om ons te prediken des mensen broosheid, nietigheid, vergankelijkheid en diepe verdorvenheid.
Wij allen vallen af als een blad. Als ©en blad. D.w.z. soms reeds geel van de ouderdom, soms na lang afsterven, na lang verdorren; soms ook nog groen, afgevallen na een nachtvorst, afgevallen misschien in de zomer, misschien in de lente. Nu zijn we nog groen en fris, maar
Nu zijn we nog groen en fris, maar één felle nachtvorst van ziekte en als gehavende, dorre bladeren hangen we nog met een enkel vezeltje aan het leven. Een kleine rukwind en weg zijn we. De bladeren der bomen, geschud door de ijzeren vuist van de herfstwind, vallen ter aarde en wij, door de stormwind des doods losgerukt van de boom van het leven, zinken neer in de eeuwigheid als een blad.
En hoevelen vallen reeds in de kracht van het leven, ja reeds in de lente des levens af als een blad. Het leven is zo kort, de dood wenkt ieder uur. Oud zijnde moeten wij sterven, jong zijnde kunnen wij sterven. De sterkste is enkel ijdelheid. En nu, o mens, wat is dat gij ver
En nu, o mens, wat is dat gij verwacht ? Staat reeds uw hoop op God alleen?
Staat reeds uw hoop op God alleen? „Wij allen vallen af als een blad," zo legt Jesaja het de ballingen van Babels stromen op de lippen. Maar aan die klaagzang der vergankelijkheid gaat vooraf de boetezang van het schuldbesef: „Wij allen zijn als een onreine, en al onze gerechtigheden zijn als een wegwerpelijk kleed; en wij allen vallen af als een blad en onze misdaden voeren ons weg als een wind."
!Er is dus verband tussen de zonde en de verdorring. Ware de zonde niet gekomen, het schoonste blad, dat ooit de Schepper heeft geformeerd, de mens, geschapen naar Gods beeld en gelijkenis. zou nooit gevallen zijn. Het zou in oorspronkelijke schoonheid en kracht gebleven zijn, prijkend in Gods paradijs, de Schepper tot lof en glorie . Maar helaas, de zonde kwam. En nu, wij vallen, wij sterven om Dnz»r zonde wil.
Wij allen zijn nu als een onreine, melaats van het hoofd tot de Voetzool toe. Als wij nu afvallen, hoe vreselijk zal het dan zijn te vallen in de handen van de levende God. Waar een mens dat door ontdekkende genade leert verstaan, dat liggen midden in de dood en voor recht niet anders te hebben verdiend dan de eeuwige dood, daar wordt hij met die schuldbelijdenis tot de Heere uitgedreven en in de benauwenis bidt hij;
O Heer, ontdek mijn levenseind aan mij; Mijn dagen zijn bij U geteld; Ai, leer mij hoe vergankelijk ik zij; Een handbreed is mijn tijd gesteld: Ja, die is niets, want schoon de mens [zich vleit, De sterkst' is enkel ijdelheid.
Kent ge reeds dat omklemmen van Gods genadetroon als een arme, schuldige, ontdekte zondaar? O. als we nu eens niets anders wisten dan het troosteloze lied der vergankelijkheid dat de herfst ons voorzingt! Maar Gode zij dank Voor Zijne onuit
Maar Gode zij dank Voor Zijne onuitsprekelijke genade, wij weten wat anders en beters. Met het oor des igeloofs beluisteren we boven de tonen van het lied der vergankelijkheid en verdorvenheid, de machtige zang: „Jezus Christus is gisteren en heden de Zelfde en in der eeuwigheid."
Hij heeft het leven en de onverderfelijkheid aan het licht gebracht, voOr allen, die in Hem geloven. De Heere Jezus Christus is de Boom des levens, wiens bladeren niet afvallen, wiens schoonheid eeuwig straalt. Zalig, wie met de boetezang van het
Zalig, wie met de boetezang van het schuldbesef: „wij allen zijn als een onreine", en met de klaagzang der vergankelijkheid: „wij allen vallen af als een blad", in het hart en op de lippen als een schuldige ontdekte zondaar aan de voeten van de gezegende Heere Jezus mag terecht komen. Zalig, die door de Heilige Geest gedreven, de toevlucht leert nemen tot dien Levensboom. Weet, wat voor ons is, valt af.
Weet, wat voor ons is, valt af. Wat van de Heere is, bloeit op, eeuwig en altoos.
Valle dan wat valt, verdorre wat verdort, verwelke wat verwelkt, de gunst des Heerenl zal over die Hem vrezen, in eeuwigheid altoos dezelfde wezen. Het herfstlied moge dan somber be
Het herfstlied moge dan somber beginnen, het zingt óók van het „nochtans" des geloofs, om straks te eindigen in de jubel der onverstoorbare lente: 'k Zal eeuwig zingen van Gods goedertierenheên.
En daar geen herfst meer met vallende bladeren, maar een eeuwige lente in onveranderlijke en onverderfelijke schoonheid.
Hoe groot is 't goed, dat Gij zult geven Hem wiens oprechte geest, Op U betrouwt, U vreest!
Lezer, hebt gij daar ook gegronde hoop voor? M. Ds N. de Jong.
Vervolg Gemeenteraad Ouddorp
De heer Van I>ain merkte op, dat de Horrelshoogten steeds in 't achtertouw komen. Aan de Noordkant van het dorp is geen water!
De heer Voogd gaf in overweging om ook aan de drogerij „De Eendracht" gebruik van de nortonput te vragen. De heer Caron gaf de raad om de zaak van de nortonputten aan B. en W. over te laten. De heren discussieerden hierop nog
De heren discussieerden hierop nog zeer g^eanimeerd verder over de voorziening met bluswater. Het was wat men noemt een drukke redenatie.
De heer Hameeteman stelde nog eens voor de begroting aan te houden, waarmede weth. Grinwls instemde. Maar weth. Nederlof was voor aannemen. Hij was echter de enige waarom deze werd aangehouden.
De navolgende pimten ontlokten geen discussie: goedkeuring begroting Burgerlijk Armbestuur voor het dienstjaar 1952; goedkeuring begroting van de Commissie voor het Bouw- en Woningtoezicht en de gemeentewerken in de gemeenten Goedereede, Ouddorp en Stellendam voor het dienstjaar 'b2; vaststelling van de begroting van het woningbedrijf voor het dienstjaar 1952; vaststelling van de gemeentebegroting 1952; vaststelling crediet in relïeningcourant bij de Bank voor Nederlandse Gemeenten N.V. voor het iaar 1902; voorstel B. en W. tot het opnieuw verhuren van de woningen A 72, D 33 en 21 Woningwetwoningen tot en met 31 Dec. 1956.
Tik met de hamer! De heer Hameetemian wenste toelichting op elk punt. „De voorzitter geeft maar een tik met de hamer!" zo becritiseerde spr. „Ieder raadslid kan op de hoogte zijn van de stukken enz.!" merkte de voorz. op.
„Die voorvergaderingen zijn maar losse dingen!" vond de heer Hameeteman. „Als de voorzitter ieder puntje moet toelichten, dan zitten we hier vanavond nog," vreesde weth. Nederlof. Men sprak dan over de hoogte van de woninghuren en het voorstel werd daarop aangenomen, evenals het voorstel van B. en W. tot verhuur van 83.47 are tuingrond aan de huurders van de Woningwetwoningen aan de Burg. Hermansweg ä ƒ 1.30 per are tot en met 31 December 1956 en het voorstel van B. en W. tot verhuur van tuingrond op de zgn. Horrelshoogten aan P. Witte Jansz., L. Westdijk Cz. en H. Bosloper Cz. tot en met 31 December 1952. (Slot in ons Dinsdagnummer)
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 3 november 1951
Eilanden-Nieuws | 6 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 3 november 1951
Eilanden-Nieuws | 6 Pagina's