Gebroken Bakken
Heel vaag drong klokgelui tot hem door. Hij keek op zijn lorioge: ongeveer half acht. Neen, dat kon toch geen kerkklok 2Sn; van een Rooms-Katholieke kerk zou kunnen. Als i.Je hebt beet, kerel!" riep Haverma opeens. „Hé?" vroeg Dolf, die er heel niet aan dacht, dat hij aan "et vissen was. . ^ „Trek op! Ja, 't is al te laat. Jo, let nu op je dobber. Je »ent me ook een visser." ^. , "Word ik nooit", gaf Dolf toe. „'t Geeft ook niet. Straks SM^t ik de hengel aan de kant en ga op verkennmg uit . „Zoals je wilt. Maar verdwaal niet". "Daar is toch zeker geen kans op, wel? Zó groot lijkt het ae hier niet". Een half uur hield Dolf het nog vol. Maar toen gaf .Wj er ^^ brui aan, trok de hengel uit het water en smeet 'die in het Sras. De beide anderen bemerkten niet eens, dat hij zich een «mdweegs verwijderde. Hij ontdekte een plaats, waar de morgenzon tussen de takken en struiken drong, zodat het natte gras, het had sterk Sedauwd, er droogde. Daar wierp hij zich languit op de rug, st^end jiaarde onbewolkte, blauwe hemel. Feitelijk had hij er spijt van, dat hij medegegaan was. Hij ?™ er zich veel van voorgesteld, maar het viel bitter tegen. ^Was best mogelijk, dat hartstochtelijke hengelaars, als die ""ee, het interessant vonden, maar wat was er voor hem nu »an? Of _ zou het misschien komen, omdat hij niet met opgewektheid was meegegaan?
, . t Hij vond zichzelf een levenid raadsel. Hij had alle denkbare en ondenkbare critiek op de Kerk en op de dominé's en op alles wat op godsdienst betrekking had en hij piekerde er over, dat hij op deze wijze de Zondagmorgen doorbracht. Kwam het, omdat iüj nog niet gebroken had? Want — al levendiger ging hij het beseffen, dat het zó niet langer ging. 't Was waar, wat Elsa had gezegd en wat, met andere woorden, Laarman ook had opgemerkt: hij kon niet twee heren dienen. Die tweeslachtigheid moest zich op de een of andere wijze wreken. Had hij hetzelfde gevoel niet gehad op de fuif van het kantoorpersoneel? Laarman en nog enkele anderen waren er niet verschenen. Niemand had het kwalijk genomen. Men wist niet beter. Alleen had hij achter de rug der heren spottende opmerkingen vernomen. Maar dat deerde hen immers niet. Hij had gemeend er zich niet aan te kunnen onttrekken. Als je pas in een nieuwe zaak bent, gaat dat toch niet? Hij had zich echter zeer goed gerealiseerd dat dit slechts een uitvlucht was. Elsa had gelijk: hij wilde twee heren dienen. En dat ging niet. Ondanks alle pret en vrolijkheid, waaraan hij dapper meedeed, had hij zich niet behaaglijk gevoeld. En toen het dansen begon, had hij zich stil wriUen verwijderen. Maar hij durfde niet, te meer, daar Dirksen hem gezelschap hield. Dan had hij lust gevoeld om zich te werpen midden in de dansende paren en mee te springen. Jammer, dat hij niet dansen kon. Cor Zuiderman had het ook verbazend jammer gevonden. Als een tol draaide zij die avond om hem heen. Maar zij zou hem niet vangen. De waarschuwing van Dirksen zou hij in gedachten houden. Maar intussen, 't was jammer, dat hij niet dansen kon. Daar had je nu weer zoiets. Wat stak er in vredesnaam in? Maar neen, 't werd natuurlijk weer veroordeeld, 't Was werelds, zie je. En alweer dnong het tot hem door; hij moest breken als hij eerlijk wilde zrjn. Dualisme, tweeslachtigheid was uitgesloten. Hij moest zich geven aan de godsdienst óf hij moest die vaarwel zeggen. En — hij wilde zich niet geven. Het eentonige, saaie Christendom hield alles tegen. Het maakte de onbezorgde jeugd tot een verschrikking, naar zijn oordeel. Dat zette alles
in hokjes; dit mocht niet en dat mocht niet en dat andere was niet geoorloofd. En hij ging inzien, eerst vaag, maar steeds duidelijker:
En hij ging inzien, eerst vaag, maar steeds duidelijker: wat hij wilde kón niet. Men kon zich niet geven aan het een en aan het ander. Want hij ondervond het nu, dan kwam die tweestrijd, dat onbehagelijke gevoel. Beschouwd van zijn standpunt, moest hij thans op weg zijn naar de kerk. En hij lag te piekeren, ver van het stadsgewoel, in een bos, met twee jongelui, die leefden alsof voetballen het hoogste was, dat er op de wereld bestond. Neen, dat ging niet. Moeder en Elsa en Laarman en al die anderen hadden gelijk: je kunt niet God dienen en de Mammom, Christus en de wereld. Want dan kom je in voortdurende strijd. Nu, dan moest' het maar tot een breken komen. Dat was tenslotte het eerlijkst. Met het geloof van zijn vader en zijn moeder en Elsa en al die anderen kon hij zich niet verenigen. Het vloekte zijns inziens tegen het leven. Het hield de vooruitgang tegen. Mogelijk, dat het vroeger, veel vroeger nog betekenis en waarde had. Maar dan was het nu uitgediend. De cultuur had zulk een hoge vlucht genomen, ver, ver boven het Christendom uit. De mens kon immers alles ? Al de dag werd het duidelijk, dat de Bijbel een verouderd boek was. Hij had in zijn onnozelheid gemeend, dat hij die Bijbel pasklaar maken kon voor het moderne leven. Maar dat ging niet. Want als hij dat wilde, riep dezelfde Bijbel hem een halt toe! Dan kwam daar in zijn binnenste dat onbehagelijke gevoel, dat niet was dan een tweestrijd. Neen, neen, zó kon het niet langer
Dolf vrist niet, hoe lang hij had liggen piekeren. Loom stond hij op en wandelde terug naar de beide hengelaars, die nota bene nog verder van elkaar waren gegaan, zodat als zij enkele woorden wilden wisselen, zij het elkaar toeroepen moesten!
Hij sprak even met hen en keerde toen weer terug naar de plaats, vanwaar hij gekomen was. Voorlopig bleven die twee nog wel zitten. Hij verveelde zich gruwelijk, tot hij in zijn zak een groot dagblad van de vorige avond ontdekte. Dat was een uitkomst. Hij besloot het yan a tot z te gaan spellen, om althans enige afleiding te hebben. Van zijn voornemen kwam niet veel. Want hij viel over de courant in slaap.
HOOFDSTUK XI.
Een daverend gelach in zijn onmiddellijke nabijheid deed hem vol schrik opspringen. Als verdwaasd staarde hij in het rond, om dan tot het besef van de werkelijkheid te komen. „Nou, jij moet weer vroeg opstaan, maat!" spotte Haverma.
„Nou, jij moet weer vroeg opstaan, maat!" spotte Haverma. „En wat een visser!" vond de ander. „Vissen is geen werk voor mij", zei Dolf knorrig. ,,Ik verveelde mij gruwelijk en ging hier wat liggen lezen. En toen ben ik blijkbaar in slaap gevallen. Maar — hoe laat is het eigenlijk?"
Hij vond opeens, dat de zon al verdacht hoog stond en greep naar zijn horloge. „Lieve tijd! Elf uur! Hoe is het mogelijk!" „Ja kerel, je hebt een flinke tuk gedaan. Om jaloers op te
„Ja kerel, je hebt een flinke tuk gedaan. Om jaloers op te worden. Wij hebben al die tijd rustig zitten vissen. Maar tenslotte gingen wij jou missen en na enig zoeken vonden wij zijn Edelheid. Harry wilde van je vermissing aangifte doen bij de politie."
„En hoe is de vangst?" vroeg Dolf. „Geen snars, man. Er schijnt hier niet veel te zitten. Maar dat geeft niet. Wij hadden een fijne morgen, al was die voor jou vervelend. Aanvankelijk was ik van plan, zoals je weet, om ongeveer op deze tijd weer naar huis te gaan. Maar Harry wil de dag vol maken en daarin heb ik ook wel trek. In Rotterdam loop ik ook maar met mijn geld onder de arm. Hoe denk jij er over?" „Het kan mij weinig schelen", meende Dolf, onverschillig
„Het kan mij weinig schelen", meende Dolf, onverschillig doende. „Maar wat waren dan jullie plannen? Blijven vissen?"
(Wordt vervolgd)
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 17 november 1951
Eilanden-Nieuws | 6 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 17 november 1951
Eilanden-Nieuws | 6 Pagina's