Folklore en taal!
QD
Wanneer vroeger in het dorp iemand gestor-ven was, werd de „oflegster" gehaald. Dat was een vrouw in 't dorp, die er haar werk van maakte „de Heken of te leggen", d.w.z. ze waste, kleedde (vroeger in een speciaal doodshemd of reeuwkleêd) en verzorgde. Ze ging de „dood bekend maeke" bij de buren en de naaste familie, die dan de gordijnen lieten zakken — men had toen bijna overal nog rolgordijnen. In 't sterfhuis werden alle ramen tot beneden toe afgesloten, als de gordijnen niet lang genoeg waren met lakens. Kinderen en broers en zusters, sloten ook helemaal, neven en nichten tot even over de hor. Zes weken lang bleven de gordijnen neer, of liever elke keer werden ze een klein eindje hoger opgehaald, tot ze na zes weken weer normaal hingen. Dat was het „sluten" voor de dode. De oflegster bestuurde, zolang het lijk boven aarde stond, het huishouden en deed de boodschappen. Tegenwoordig is er geen „oflegster" meer en zorgt de wijkverpleegster voor een en ander. Wel neemt men soms nog een vrouw in huis.
Hing er spek aan de zolder in het woonvertrek, dan werd dat onmiddellijk verwijderd — nu nog, met het oog op bederf.
De „liekebidder", vroeger zei men „leêdanzegger", zorgt voor het rondzeggen in het dorp. Geheel in 't zwart, met een hoge hoed en rouwsluier, gaat hij overal „de dood bekend maeke", ook al weet iedereen wel al, dat er een sterfgeval is. Hij zegt daarbij een vaste formule op op een vaste dreun: Er wordt bekend gemaakt, dat heden is overleden die en die, echtgenoot (echtgenote, zoon of dochter) van die en die in den ouderdom van ... jaren en ... maanden. Men wordt te begraven verzocht op des voormiddags (namiddags) te ure van het sterfhuis."
Het hele dorp wordt uitgenodigd, „van huusje tot deurtje". De „groóte lui" laten eerst alleen de dood aanzeggen, dat heet „het liete orabieje" en daarna volgt een tweede ronde ter uitnodiging tot de begrafenis. Het werkwoord ombieje is het oude ontbieden, dat betekende: aan iemand laten weten, mededelen, aanzeggen. Het Hek ombieje betekent dus letterlijk: meedeling doen dat er een afgestorvene is.
Vroeger droegen de buren de dode grafwaarts, dat was de „buurplicht", een eervolle daad. Aan weerszijden van het sterfhuis vroeg de „bidder" zes dragers. Wie zelf niet kon, zorgde voor een plaatsveirvanger. Ongetrouwde mensen werden door ongetrouwde mannen en jongens grafwaarts gedragen, al waren het „jongemeiden of jongejongens" van tachtig jaar. De dragers waren allemaal in 't zwart met hoge hoed en zwarte handhschoenen; voor de begrafenis van een kind droeg men witte handschoenen. Boeren werden of worden naar 't Kerkhof gebracht door hun knechts en arbeiders. Langzamerhand is het gewoonte geworden, dat velen de „bode" zelf dragers laten opzoeken tegen betaling. De buurplicht wordt niet meer erkend. Zo las ik in het laatste raadsverslag van Stad aan 't Haringvliet, dat men daar over moest gaan tot het aanstellen van dragers door de gemeenite en is weer iets moois van de oude folklore verdwenen.
Vroeger ging de naaste familie in de rouw, d.w.z. men droeg alleen zwarte kleren. Voor grote families was het dikwijls een ramp; men moest de gekleurde jurken en blouses zwart laten verven of nieuwe zwarte laten maken. Vaak stopte men ze in de „bostelvèrreve." De rouw duurde twee a drie jaar en ging ook in etappes, van zwart via donker — en lichtgrijs tot de gekleurde kleding. Tot de rouwkleding behoorde ook de zogenaamde „rouwkeuvel" zonder kant. Sieraden werden afgelegd; alleen zwarte kralen en goud mochten gedragen worden. Op het sterfhuis zaten de vrouwen allemaal in 't zwart met haar rouwkeuvels of blinde keuvels op het hoofd.
Tegenwoordig wordt er weinig rouw meer gedragen en de keuvels zijn bijna allemaal verdwenien.
Tegen de tijd van de begrafenis komen de dorpelingen, alleen de mannelijke, om de overledene de laatste eer te bewijzen. „Ze komme te lieke", zegt men in Goeree, precies als in 't Duits: „Zur Leiche gehen." (In het middelnederlands betekent het woord lijc ook begrafenis: lycbroot was begrafenisbrood. De weg naar het kerkhof heette de lijckwech). De familieleden gaan het huis binnen, voor zover er plaats is, de andere belangstellenden wachten buiten. Slechts één keer heb ik als kind zwart gesluierde vrouwen zien meegaan in de stoet.
Op het sterfhuis leest in de meeste gezinnen de dominee eerst een hoofdstiik uit den Bijbel, waaraan hij enig commentaar verbindt en sluit dan met gebed. Een enkele maal doen er zich incidenten voor, als een der aanwezigen het met de opvattingen van de predikant niet eens is en de zaak wil recht zetten.
Er is een tijd geweest, dat de kerkelijke autoriteiten er tegen waren, dat de dominee een begrafenis leidde, daar het te veel naar het Roomse zweemde. In geen enkel kerkelijk of sjmodaal besluit wordt gerept over t' leiden van begrafenissen.
Op het vastgestelde uur wordt de dode uitgedragen en op de baar geplaatst. Over de kist heen wordt het zware zwarte rouwkleed gelegd, de pelle. In het middelnederlands was de pellen een staatsiekleed voor mannen en vrouwen. De klok begint te luiden en blijft luiden tot men aan het sterfhuis terug is, soms met een onderbreking, als aan het graf gesproken wordt.
De familie komt in volgorde naar de graad van bloedverwantschap achter de baar; de naaste familieleden dragen lange sluiers van zwarte crêpe, die aan de hoed zijn vastgemaakt en in de hand worden genomen. In Goedereede regelt men dat zelf, in FlaJckee roept de doodbidder de namen af in de goede volgorde. Na de famüie sluiten de belangstellenden zich aan, twee aan twee, en formeren zo de begrafenisstoet.
De dode wordt aan de hand gedragen. Woont hij buiten, dan wordt de kist per wagen naar 't begin van 't dorp gebracht en daar op de baar geplaatst. Steeds kiest men een vaste „dodenweg", in Goeree via een slop en een achterweg, waar anders bijna niemand loopt, naar het kerkhof. Vroeger waren allen, die „te liekc
Vroeger waren allen, die „te liekc gienge" in 't zwart met een hoge hoed op. Tijdens een begrafenis was het dorp als uitgestorven, niemand was op straat en waar men langs kwam, waren de gordijnen gesloten. Hierin is de laatste jaren veel verandering gekomen: men kleedt zich niet algemeen meer in 't zwart en de hoge hoed verdvwjnt hoe langer hoe meer. Ook ziet men nu op de hoeken der straten de nieuwsgierigen samenscholen om de stoet na te kijken. Wel gaat nog altijd een politie-agent in timue voor de stoet uit. Op het graf werd vroeger niet gespro
Op het graf werd vroeger niet gesproken in Goeree; in elk geval was dit een zeldzaamheid. Ook dat is veranderd. Een der vorige predikanten hield meestal nog een grafrede en van alle kanten dromden dan de manen, vrouwen en kinderen bijeen.
Tot het eind van de 18e of het begin van de 19e eeuw werd nog in de kerk begraven. Onder de banken en paden liggen de grafstenen. Vroeger, voor de houten vloer tot bij de ingang was doorgetrokken, kon men de namen der begravenen op de grafstenen lezen. Mijn grootmoeder en andere oude mensen spraken nog over het „kerkepitje" als het graf. Ik geloof, dat dit nu ook nog wel gezegd wordt. In de 18e eeuw hoorde men allerwege px-otesten tegen het begraven in de kerken. In 1804 werd het door Napoleon verboden, maar in 1813 onder Koning Willem I weer toegestaan. In 1828 kwam er opnieuw een verbod, maar met uitzonderingen bepaalde gevallen. Eerst bij de Begrafeniswet van 1869 werd de zaak voorgoed geregeld; alleen de leden van 't Koninklijk Huis mogen nog in de Grote Kerk in Delft worden bijgezet.'
De volgende keer verder.
F. DEN EERZAMEN, WASSENAAR
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 5 januari 1952
Eilanden-Nieuws | 6 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 5 januari 1952
Eilanden-Nieuws | 6 Pagina's