Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Folklore en taal!

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Folklore en taal!

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

„DE MEULE»

De „meule" staat in Goedereede buiten de bebouwde kom, aan de „Meulewegt" op een verhoogd erf, de „meulewurft", waardoor hij lager is dan de meeste andere korenmolens, die boven de huizen moeten uitsteken. Bekijken we de molen van buiten, dan

Bekijken we de molen van buiten, dan zien we van boven de kappe. Daaruit steken twee paar balkeinden, de „spruten", twee lange en twee korte spruten. Daaraan zijn de twee lange en de twee korte „schoren" bevestigd, die naar beneden schuin naar elkaar toelopen en bevestigd zijn aan de ,,staertbalk". Het uiteinde daarvan is staert.

Door middel van een kaapstander, het kruujwerk kan men de hele kap draaien en de molen op de wind zetten. Door de kap heen loopt de asse en die

Door de kap heen loopt de asse en die wordt aan 't draaien gebracht door de draaiende „wiejken", bewogen door de wind, die men wel eens de knecht van de molenaar noemt.

Er zijn 4 wieken, bestaande uit zware „roeien" en het „hekwant", dat ik in Holland de balie hoorde noemen.

Als de molen stil staat, staan tegenwoordig de wieken zo, dat één paar verticaal en de andere horizontaal staan, voorgeschreven door de brandassuranties, want bovenin is een bliksemafleider. Vroeger was dat anders. Stonden dan de wieken schuin, dan betekende dit, dat de molen niet zou malen, 't zij door te weinig wind of anderszins. Stonden de wieken als hierboven beschreven, dan stond de molen „op de schooi", dat wil zeggen: hij vroeg om werk. In het dialect is schooien nog een veel gebruikt woord met de betekenis van: ergens om vragen, om bedelen: Zo zegt men bv. dat een jongen „om een kos schooit bij een meisje. De wieken draaien altijd in een rich

De wieken draaien altijd in een richting, tegengesteld aan de wijzers van een uurwerk, dus van links naar rechts, als men er tegenaan kijkt. Als er een feestelijkheid in 't gezin van de molenaar is, bv. een bruiloft, dan wordt de molen „in den bhejen ezet", dat wil zeggen dat de staande wieken iets voor de loodlijn blijven. Ze moeten er nog doorheen, staan er a.h.w. voor. Bij een sterfgeval worden de wieken even voorbij de loodlijn gezet, ze staan dan ,,in de rouwe", het heden is voorbij.

Aan de wieken worden de zeilen bevestigd; men noemt dit: „de meule opzeile" of ,yde zeilen Vooriegge"; ook zegt men wel: „de meule goot in 't zeil". De zeilen afnemen noemt men: de meule uutspanne.

Aan de wieken zitten zogenaamde „kikkers" om de zeilen achter te pikken. Bij de sterke wind moet men zeil minderen. De schippers gebruiken daarvoor de term: de zeilen reven, maar de echte molenaarsterm is: de zeilen zwichte.

Nu gaan we de molen van binnen bekijken en wel van boven af aan. We zien op de kapzolder, dat de as rust op een grote zware balk, de windpeule en deze weer op stevige voeghonten. Peule is het dialect-woord voor peluw, men spreekt dus van beddepeule, waar het hoofd op rust. Verder zien we bovenin het gröote wiel, een kamrad aan de as, dat alles in beweging brengt; 2e 't kruujwerk of de kruiijnoUen, waar de kap op draait; 3e de vanger, zware houten klossen, waarmee men de molen kan remmen of stilzetten. De meule is deur de vange betekent, dat de rem niet houdt en in figuurlijke zin, dat iemand zijn zelfcontrole kwijt is en maar roekeloos verder gaat.

Onder de kapzolder is de „lulzolder" daar is het lulwerk, d.i. het hijswerk om de zakken met graan naar boven te hijsen, of zoals de molenaar zegt: op te luijien. Lezers, die „Dorp aan de Rivier" van Antoon Coolen kennen, zullen zich nog wel herinneren, hoe inplaats van de zakken de knecht opgehesen werd.

Dan komen we op de stêenizoMer, waar de „ktoppels" liggen, 2 of 3. Elke koppel bestaat uit twee stenen, de „ligger", de vaste steen, en de „laoper", de draaiende steen. In de ligger is een bus en daarin draait de steensipil. In de loper is nl. een gat en daarin zit een ijzer, de ryn: men heeft verschillende soorten: de vaste rijn, een pinnetjesrijn of een rijn met 4 takken. Het drijfwerk dat de as aan 't draaien brengt is het etaekiezder, dat weer aangedreven wordt door 't spoorwiel, het grote rad dat alles in beweging zet.

De as van de laoper rust op het paskossen, rustend op de peule, die aan de ene zijde in evenwicht gehouden wordt •door een touw, dat over een paar schijven loopt en dan naar de maalzolder gaat door een paar gaten; onderaan hangt een gewicht. Dit touw heet de lichte. Als de molenaar nu wat fijner malen wil, laat hij de lichte even vieren, de balk waarop de as rust, zakt en de stenen komen dichter bij elkaar: men noemt dat biesteke. Om grover te malen, trekt men aan het touw en licht de balk m^et de as iets omhoog; dat is uutlichte. Met kleine keggetjes, zogenaamde spiejen, wordt het paskossen altijd horizontaal gehouden.

De stenen worden gescherpt met een bilhaemer: oorspronkelijk zei men ook: de stêenen biUe, d.i. scherp maken. De vierde zolder is de maelzolder, waar de meelbakken staan; door houten pijpen, de zogenaamde meelgoten, stroomt het meel in de bakken. De stenen op de steenzolder zijn door een houten omhulsel omgeven, de zgn. stêenkupe. Het koren wordt daar gestort in de schoddebak, komt dan op de laoper en gaat door gaten tussen de beide stenen, die het vermalen.

In 't begin van de week (kwam) komt de meulenaer ronde; hij rijdt met de wag«n de klanten af om het koren op te halen en brengt het meel op 't eind van de week thuis of in de schuur; dan ontvangt hij het meulgeld. De raeal waegen is dus iets, wat bij 't dorp hoort en het meulepaerd ook. Een flink vrommes noemt men wel een meulpaerd.

Mot je nog naeule van de weke, wil zeggen: moet je nog koren laten malen? Hie brieng^ alles an de meule betekent: hij maakt alles op. De meule st&ot grof zegt men van iemand, die met grote happen gulzig eet, ook wel, als iemand roekeloos met zijn geld omspringt.

De molenaar maalt niet enkel voor de boeren en particulieren; hij is tegelijk ook meelhandelaar. Hij koopt zelf koren, o.a. mais, en verkoopt het meel aan z'n klanten. „Ik mö weer voor m'n vèrrekje nae de meule" betekent: ik moet weer bij de molenaar meel gaan kopen voor m'n varken.

Ook built hij het meel, als men dat wenst. „M'n ete krop uut de zak" wil zeggen: we laten brood bakken van het meel met de zemels erin. In de „ongermeule" staat de „bule" die de grove zemels uit het meel haalt.

Ik denk, dat het onderwerp nog niet uitgeput is en houdt mij aanbevolen voor aanvullingen en opmerkingen.

F. den Eerzamen, Wassenaar

Dit artikel werd u aangeboden door: Eilanden-Nieuws

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 16 februari 1952

Eilanden-Nieuws | 6 Pagina's

Folklore en taal!

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 16 februari 1952

Eilanden-Nieuws | 6 Pagina's