Het Kiesstelsel
Het steeds groeiend politiek onbehaen, veroorzaakt door de wijze, waarop ns huidig partijwezen functioneert, ch uitend ca. in opmerkelijke verhuivingen, kan ons ook de vraag oen stellen of ons sedert 1917 vigend kiesstelsel volgens het principe jn de evenredige vertegenwoordiging et mede de oorzaak kan zijn van de nbevredigende werking van ons parensysteem, speciaal op de samenstel- Bg van ons parlement en de vorming n de regering. Dat daarop van een paald kiesstelsel invloed kan uitgaan voor de hand. Het volk als geheel kan niet zelf aan
Het volk als geheel kan niet zelf aan et bestuur deelnemen, maar het moet jn bestuurders aanwijzen via verkiegen. Deze dienen dus om uit de grote assa diegenen te selecteren, die over e nodige deskundigheid en over het ertrouwen van de burgers beschikken. Om deze aanwijzing zo zuiver en ef- (ciént mogelijk te realiseren zijn polieke partijen nodig. Zij zijn in het heendaags politiek bestel onmisbaar en •oncretiseren de publieke opinie op polliek terrein. Zelf komen ze uit het lolk op en reproduceren als zodanig de lolksmèning in haar diverse nuances, aar omgekeerd werken ze er ook weer ittief op in. Ze hebben een zeer overegende invloed op de samenstelling sn het parlement, al staan ze geheel toten het geschreven staatsrecht. In de et is er n.1. niets over geregeld. Men eeft het wel eens geprobeerd, maar de oeilijkheden bleken te groot.
Bij het kiezen van een bepaald stel- 1 voor verkiezingen moet rekening orden gehouden met de religieuze en ciale structuur van een land, de hisrie, de economische situatie etc. Is er •m tweepartijenstelsel, dan kan men ïmakkelijker een districtenstelsel ïandhaven dan in een situatie als bij ns met veel partijen. In elk geval moet e Volksvertegenwoordiging een af spiejeling zijn van het politieke denken Fan het kiezerskorps. Wanneer men dit leginsel als norm stelt is het duidelijk, iat het stelsel van evenredige vertegenloordiging de voorkeur verdient. Van 1848 af tot de Grondwetsherzie-
Van 1848 af tot de Grondwetsherzie- 'ng van 1917 heeft bij ons het districtenstelsel gegolden. Het hele land was lerdeeld in zoveel districten als er ze- 1 in de Tweede Kamer waren d.i. na 7 honderd. Elk district vaardigde dus 'n lid af naar de T. K. Had één der andidaten direct de volstrekte meerierheid gekregen, dan was hij gekozen, niemand die bereikt, dan moest lerstemming plaats hebben tussen de twee, die de meeste stemmen hadden lehaald. Het kwam dan heel dikwijls roor, dat b.v. A.R. noodgedwongen mesten stemmen op een R.K. om een iberaal buiten de Kamer te houden of «gekeerd, dat iemand van prot. chr. leginselen voor de keus stond tussen Kn liberaal en een socialist enz. Daarm werden er door de rechtse (chr.) artijen stembusafspraken gemaakt, zoiat een coalitie nodig was. Er waren . wat districten, waar bepaalde parlen nimmer aan bod konden komen en e stemmen waren dan verloren. Waten bepaalde volksgroepen nogal geoncentreerd in districten aanwezig, 'an was dit voor zo'n partij een naieel bij een voordeel, want dan hadb ze daar stemmen over, die ze in indere tekort kwamen en daar niet Bochten meetellen. Dit was met name «t geval met de r.k. in Brabant en limburg. Een effectieve verspreiding tas het meest voordelig. Een gelijkmaverspreiding over het hele land ton dit natuurlijk w^er niet zijn. Zulk lartijen hadden meestal de keus tussen femmen op een principiële tegenstander of thuisblijven. Zo hebben de A.R. 1887 in Friesland Indirect Domela leuwenhuis (anarchist) aan een zetel leholpen, omdat ze thuisbleven, daar * noch op hem noch op de socialisten tóen stemmen. Een grote moeilijkheid was hoe men
Een grote moeilijkheid was hoe men districten moest indelen. Dit werd Wuurlijk een zeer penibele kwestie. k regering, die aan het bewind was — tó waren tientallen van jaren de libealen — kon daarop grote invloed uit- *fenen, temeer omdat om de vijf jaar 'f districtsgrenzen i.v.m. bevolkings- |ermeerdering of -vermindering konworden veranderd. De liberale Machthebbers hebben daarvan een lankbaar gebruik gemaakt door de Intting zo te maken, dat zij er het Jieeste profijt van hadden. Dan werd in meerderheid rechtse streek sa- Jiengevoegd met een naburige, die een «4se overwinning kon verzekeren. "«1 noemde dat wel spottend: „electo- We aardrijkskunde" of „districtengeoletrie" en Kuyper sprak van „de libedistrjctenschaar". Het is op deze %e gebeurd, dat een minderheid van * kiezers de meerderheid in de Tweede •amer behaalde! In de provincie Gro- Jogen b.v. waar vrij veel A.R. woon- \ hebben deze nimmer een zetel we- !> te bemachtigen. De keuze van ee Jesstelsel moet dus objectief geschie- ''Jii zonder invloed van partijbelangen ^^ evenredige vertegenwoordiging, '*r het eerst toegepast bij de Kamer- ^*iezingen van 1918, is gebaseerd op f gedachte, dat de volksvertegenwoor- }8"}g een zo nauwkeurig mogelijke •spiegeling moet zijn van het politieke '"ken van het kiezerskorps m.a.w. van * partijverhoudingen in numerieke "• Daarvoor dienen tenslotte ook de ^frkiezmgen. Met dit stelsel, waarbij " grote en kleine partijen naar evengheid vertegenwoordigd zijn, wordt 'Mer twijfel de grootste rechtvaardig- 'tó betracht. Dit voordeel zal steeds i' de nadelen overtreffen. Bij het districtenstelsel ,is het verkrijgen van een zuiver befeld der politieke verhoudingen onmogelijk. Landelijk kreeg een partij daar vaak óf te veel óf te weinig zetels i.v.m. de grootte van haar aanhang. Het beeld was dus vertekend. Dit kan bij e. v. niet: elke stem komt tot haar recht, want het hele land is voor de zetelverdeling in feite één district. Er zijn er nu wel 18, maar hun functie staat daarbuiten. Daardoor is er een veel grotere mogelijkheid geschapen voor kleine partijen dan vóór 1918 en dat is dan ook één van de bezwaren tegen e.v.: er is te veel versnippering mogelijk. Een ander bezwaar is, dat men nu op lijsten stemt met een hele rij onbekende personen — althans voor de kiezers — terwijl men voorheen op een bepaalde persoon zijn stem uitbracht, die in het district bekend en populair was. Er was dus vroeger een nauwere band met een „eigen" Kamerlid. Daar stond echter weer tegenover, dat er dikwijls bij de kandidaatstellingen meer gelet werd op populairiteit dan op kwaliteit. De verkiezingsvergaderingen waren toen ook veel levendiger dan nu, wat echter mede werd veroorzaakt doordat er meer principiële zaken aan de orde waren.
e Er wordt wel eens naar het districtenstelsel terugverlangd, omdat er toen veel grotere verschuivingen waren dan onder de e. v. Nu spreekt men al bij een stijging of daling met 3 a 4 zetels van een politieke aardverschuiving en zegt dan, dat de kiezers een bepaalde partij prefereren of afwijzen. Maar in feite verandert er dan toch slechts weinig. Dit ligt echter niet aan ons kiesstelsel, maar aan het feit, dat in ons land de partijverhoudingen al een halve eeuw vrijwel vastliggen. Voordien was dat anders. Toen waren de grote partijen in opkomst of in verval, zodat de veranderingen vanzelfsprekend groter waren. Wel is het zo, dat dit door de schommelingen in het districtenstelsel nog meer werd gestimuleerd. Zo schoot de A.R.P. in 1909 van 15 op 23, maar in 1913 weer terug op 13; de C.H.U. van 8 op 12 naar 9; de R.K.S.P. bleef stabiel op 25; de S.D.A.P. resp. 7, 7, 18 en de Vrije Liberalen 9, 4 en 10! Na invoering van de e. v. zakte de A.R.P. terug op ± 13, de C.H.U. op 9 a 10, de R.K.S.P. klom tot 30, de S.D.A.P. tot 22 en de liberalen konden het samen met de vrijz-democraten niet verder meer brengen dan tot 15 (1922) en later zelfs 10 (1937).
De grote verliezer bij de invoering van de e.v. is ongetwijfeld de A.R.P. geweest. Die heeft in 1888 (toen nog ongedeeld) 28 zetels gehaald, nog meer dan de roomsen (26). Blijkbaar heeft ze dus vele jaren door de stembuscoallties met de r.k. boven haar stand geleefd. Dit was mogelijk, doordat r.k. kandidaten boven de Moerdijk bij herstemming veelal werden verslagen (volgens prof. Duynstee — zelf r.k. — als gevolg van anti-papistlsche gevoelens, men zie zijn boek „De kabinetsformaties van 1946-19G5") waardoor het accent in de coalitie dan meermalen op de A.R.P. viel. Maar ook de liberalen zijn door de invoering van de e.v. gedupeerd. Ook al is men niet in alle opzichten
n Ook al is men niet in alle opzichten tevreden over de e.v., omdat zij ontbindend kan werken op de partijen, toch geloven we niet, dat men ooit zal terugkeren tot het districtenstelsel. In de „Proeve van een nieuwe Grondwet" is dan ook voorgesteld door de Staatscommissie, die haar ontwierp: „De verkiezingen geschieden met inachtneming van het beginsel van evenredige vertegenwoordiging" (art. 37 lid 2). Er is o.i. geen onrechtvaardiger stelsel denkbaar dan het districtenstelsel: de bestaande verhoudingen worden totaal scheefge- trokken. Men heeft wel eens een schatting gemaakt, hoe de uitslag dan zou zijn, maar dat is totaal onmogelijk, omdat deze van allerlei thans onbekende factoren afhangt, vooral van stembuscoalities. Het zou een sprong in het duister zijn en daaraan wagen de partijen zich niet. Bovendien vergete men niet, dat er van 1900 tot 1918 ook slechts 7 partijen in de Kamer vertegenwoordigd waren, die in aanmerking kwamen voor deelneming aan de regering d.i. dus nog 2 meer dan nu!
Een begeleidend verschijnsel van de e.v. is de centralisatie van macht bij de partijbesturen. De invloed daarvan wordt algemeen te groot geacht. Ze heeft geleid tot een soort oligarchie in de top, die een dirigisme uitoefent op de kandidatenlijsten, waardoor de invloed der partijleden ondanks groslijsten veelszins wordt gereduceerd tot kleine proporties. Met name in de K.V. P. en de P.v.d.A. komen daarover conflicten voor. Men wil grondige decentralisatie op dit punt, opdat de interne democratie der partijen niet te gronde wordt gericht (prof. Kleerekoper).
We moeten nu tenslotte de vraag onder het oog zien welke invloeden een kiesstelsel — i.e. het districtenstelsel en de e.v. — kan hebben op de formatie van de kabinetten via de samenstelling van het parlement. We kuimen hierbij vooropstellen, dat het al of niet bevorderen van het aantal kleine partijen praktisch geen rol speelt. Het is immers zo, dat de grote partijen tenslotte nog altijd 82% van het parlement uitmaken en dat de kleine bij kabinetsformaties buitenspel staan, al worden hun leiders ook door de Koningin geconsulteerd. Wat de kleine willen is bij de formatie niet „im Frage". Ten hoogste is het mogelijk, dat een grote partij uit electorale overwegingen rekening moet houden met bepaalde propagandapunten van een concurrerende kleine, zoals b.v. de P.v.d.A. met de P.S.P. Maar dit is dan hoogstens een indirecte beïnvloeding van een kabinetsformatie.
Het zijn dus niet de kleine, maar de grote partijen zelf, die de moeilijkheden veroorzaken in ons parlementair en regeringsbestel. Dat blijkt ook uit de volgende gegevens, gebaseerd op de levensduur van de Nederlandse kabinetten, die een maatstaf kunnen zijn voor de werking van de stelsels. De moeilijkheden om een kabinet samen te stellen en de duur van de formatie hangen vooral af van de verhoudingen tussen de grote vijf. Zijn de tegenstellingen te groot en bedrijft men meer demagogie dan staatkunde zoals in Frankrijk vóór De Gaulle of komen er grote extremistische partijen bij, dan kunnen de formaties moeilijker worden en is de levensduur der kabinetten korter. Deze levensduur was gedurende vier perioden als volgt:
1848 - 1888 2 j. + 4 m.
1888 - 1918 3 j. + 9 m.
1918 - 1940 2 j. + 5 m.
1946 - 1966 2j.
Hieruit blijkt, dat in de eerste periode (40 jaar), toen er praktisch nog slechts van drie partijen sprake was (lib., cons, en r.k.) de duur der kabinetten ongeveer even lang was als na 1918, het jaar van invoering der e.v. De dertigjarige periode van 1888 tot 1918 geeft een veel gunstiger beeld, maar dit kwam door de werking van de rechtse coalitie en de linkse concentratie, waardoor er een sterke scheiding tussen links en rechts bestond en er feitelijk slechts twee principieel georiënteerde groepen tegenover elkaar stonden. Hieruit kan geconcludeerd worden, dat het kiesstelsel als zodanig geen rol speelt bij de kabinetsformaties. Wij zijn het dan ook eens met wat Dr. M. Albrechts in 1960 schreef in zijn dissertatie over „De invloed van het kiesstelsel op de samenstelling van de volksvertegenwoordiging en op de vorming van de regering" „Geen enkel serieus kiesstelsel kan
„Geen enkel serieus kiesstelsel kan de vorming van stabiele regeringen garanderen. Het kiesstelsel is slechts een hulpmiddel om de mening der kiezers tot uitdrukking te brengen en het is altijd mogelijk, dat de opvattingen van de kiezers onderling zodanig verschillen, dat voor een krachtige regering geen basis aanwezig is". De kortere duur van de regeringen
De kortere duur van de regeringen na de oorlog wordt veroorzaakt door factoren, waarop we later nog hopen terug te komen.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 december 1966
Eilanden-Nieuws | 24 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 december 1966
Eilanden-Nieuws | 24 Pagina's