Twee�rlei antithese
. 15 -
nneer men zich afvraagt waarom ons land zo moeilijk is een nieuw ,et te vormen; waarom voor zeer een bevredigende keuze tussen de en zoveel bezwaren oplevert en "om de politieke situatie zo veris, dan komt men na bestudering _e vele aspecten, die dit vraagstuk ~, tot de conclusie, dat dit grotenj'wordt veroorzaakt door de eigenigheid van ons partijstelsel, historische partijvorming is in elk verschillend. In de V.S. zijn practisch ipchts twee partijen, in Engeland drie. bf religie bij de partijkeus in deze [en speelt geen rol. In West-Duitsen België treffen we een christeeen socialistische en een liberale j aan (de kleinere laten we buiten .louwing). De „Christlich Democrae Union" in W. D. omvat zowel r.k. rotestanten, maar in de „Sozialde- .atische Partei Deutschlands" zit- 'nnk veel Lutherse predikanten en leden In België is de tegenstelling klerikaal en anti-klerikaal zeer sterk: de Chr. Volkspartij is praktisch geheel room^. de „Belgische socialistische Par- |en de „Liberale Partij" krijgen ook ;emmen van de weinige protestan- [Ook in Nederland hebben de roomjeen eigen politieke partij. Het tyde in ons land is echter, dat de istanten eveneens hun eigen partij - aties hebben. In verband met de karaktpristieke vrijheid in het protestanti'.me is hier geen eenheidspartij, maar zijn er vier groepen ontstaan, ieder .net een eigen geestelijk stempel en^erkelijke achtergrond. De belijdend^fcrotestanten hebben zich hier dus pOTtiek zelfstandig georganiseerd.
De oorzaak daarvan ligt hierin, dat men zich vooral onder invloed van Groen van Prinsterer en Kuyper van meetaf ervan bewust was, dat de godsdienst haar principiële consequenties heeft voor het politieke leven. Groen stelde heel scherp tegen de revolutie het E\ angelie en Kuyper werkte dit nader uit in zijn antithese van Christendom enerzijds en het humanistisch libe- ,e en het marxistisch socialisme •zijds. De godsdienst is universeel eeft dus ook haar consequenties voor het leven van staat en maatschappij. Zi] stelt tegenover de souvereiniteit van de menselijke rede die van God in Zijn ordinantiën, geopenbaard in de Bijbel. Het gaat hier dus niet om een antithese (tegenstelling) tussen mensen tussen christenen en paganisten (heidenen), zoals van liberale en socialistische zijde destijds gesuggereerd werd, maar tussen tweeërlei beginsel. Deze antithese is niet door Kuyper uitgevonden, maar ze werd in principe geboren bij de zondeval en ze is daarom „een tragische realiteit" (Colijn). De consequentie ervan is partijvor
De consequentie ervan is partijvorop levensbeschouwelijke grondslag :nde het voeren van een christelijke politiek mogelijk te maken. Dit komt tot uitdrukking in de partijprogramma's, met name t.a.v. de oorsprong van het overheidsgezag, het onderwijs, de publieke eerbaarheid, de zondagsrust, het recht, de vrijheid van godsdienst, het ontzien van gewetensbezwaren, de staatsalmacht etc. Uiteraard staan de vier protestantse partijen en de K.V.P. niet precies gelijk tegenover deze punten. De S.G.P. baseert zich op art. 36 van de Ned. Geloofsbelijdenis en is dus het meest radicaal. Ook het G.P.V. staat een „confessioneel-gereformeerde politiek" voor. De C.H.U. staat soepeler tegenover de antithese en heeft als adagium (spreuk) meer de stelling van Hoedemaker „Heel de Kerk en heel het volk", terwijl de A.R.P. tot op zekere hoogte in het voetspoor van Kuyper's gemene-gratie-theorieën de christelijke staatsidee meer gerelativeerd heeft. Ze houden echter alle vier vast aan de principiële scheidslijn op levensbeschouwelijke basis.
Daartegenover staan de partijen, die menen, dat godsdienstige en kerkelijke opvattingen buiten de partijvorming moeten blijven. Liberalen en socialisten erkennen tegenwoordig, dat er een nauw verband bestaat tussen levensbeschouwing en staatkundig beginsel, maar ze menen, dat men politiek één kan zijn al is men in geestelijke achtergrond verschillend. Volgens hen kunnen roomsen, calvinisten en diverse soorten humanisten vanuit eigen beginselen tot eenzelfde politieke conseptie komen i.e. de liberale of de socialistische. Zij erkennen geen antithese op religieuze basis in de politiek. De P.v.- d.A. en de V.V.D. zijn dus geen organisaties op levensbeschouwelijke grondslag. De eerste heeft wel de wereldbeschouwing een legitieme plaats gegeven binnen de partij in de vorm van de prot. chr., de r.k. en de humanistische Werkgemeenschappen. Alle leden daarvan hangen de socialistische maatschappijbeschouwing aan, maar ieder vanuit eigen beginsel. Dat is de z.g. „doorbraak" dwars door de antithese heen.
De confessionele partijvorm heeft intussen al bijna een eeuw stand gehou- ^1. De laatste jaren wordt er echter " in eigen kring aan getwijfeld of ze [g wel politiek reëel is. Men stelt dan, ze bij de schoolstrijd en de emanjatie van de r.k. onmisbaar was, maar ' ze in de huidige verhoudingen van iinig of geen betekenis meer is. Voorin de kringen van de r.k. jongeren en de vakbeweging wordt gepleit voor een transformatie van de K.V.P. in een centrumpartij, die het christelijk geloof niet meer officieel als grondslag heeft. Voorts kan erop gewezen worden, dat er zich binnen de A.R.P. en de C.H.U. een ontwikkeling voltrekt, die met menig traditioneel christelijk desideratum breekt. Zo denkt men niet meer gelijk over de doodstraf, de crematie, subsidie voor kerkbouw en met name over de vraag hoever christelijk sociale beginselen strekken zonder tot socialistische te worden. Het komt dus hierop neer, dat naar het schijnt de werkingssfeer van de antithese in de praktische politiek steeds kleiner wordt en weinig betekenis meer heeft. Vandaar dat in r.k. kring de mening doorwerkt, dat de antithese van de religieus gefundeerde beginselen met de humanistische voortdurend in scherpte en omvang devalueert en eigenlijk voor de praktijk van het politieke leven op non-activiteit staat. Of dit inderdaad zo is, hopen we later nog te bezien. Vooral na 1945 is er echter een andere
Vooral na 1945 is er echter een andere „antithese" in het spraakgebruik opgekomen, die ontegenzeglijk een even reële betekenis heeft, n.I. die tussen progressief en conservatief. De inhoud dezer begrippen is erg relatief: vooruitstrevend en behoudend zijn niet precies te begrenzen en bovendien veranderen de grenzen ook in de tijd. In de 19e eeuw waren de liberalen progressief en streden ze fel tegen de conservatieven, die toen een aparte partij vormden. Maar nu worden zij door de andere partijen conservatief genoemd. Er komen met betrekking tot deze onderscheiding ook allerlei gradaties voor. Daarbij komt, dat de term „conservatief" zo zwaar belast is met politieke propaganda, dat het eigenlijk een scheldwoord is geworden en slechts weinigen dat predikaat willen of durven dragen.
Het woord is volkomen in discrediet. Velen denken daarbij aan een museum van oudheden! Ook de V.V.D. accepteert het niet. Het is door de politici zo uitgebuit, dat het thans zo ongeveer gelijk staat met achterlijk, ouderwets, bekrompen en zelfzuchtig. En bij die categorieën wil niemand worden ingedeeld. Het is dus nodig deze veelgebruikte
Het is dus nodig deze veelgebruikte termen goed te definiëren om er de subjectieve en propagandistische elementen uit te verwijderen. Dr. Hoogerwerf heeft daar in zijn dissertatie „Protestantisme en progressiviteit" een poging toe gedaan. Hij verstaat onder politiek conservatisme of behoudzucht een opvatting, die gekenmerkt wordt door het doel de in een samenleving bestaande ongelijkheid t.a.v. de verdeling van een bepaalde waarde volgens een bepaald verdelingscriterium onveranderd te laten; onder progressitviteit of vooruitstrevendheid die ongelijkheid te verminderen en onder reactionarisme ze te vergroten of de bestaande gelijkheid te veranderen in ongelijkheid; anders gezegd resp. het streven tot behoud van het bestaande, tot het bereiken van het nieuwe en tot herstel van het oude. In ons verdere betoog willen we de term „reactionair" uitschakelen en de tegenstelling tussen de beide andere voorlopig beperken tot de sociaal-economische sector. Deze omdat direct en indirect het overgrote deel van de in de parlementaire politiek aan de orde komende vraagstukken. Van de twaalf departementen zijn er zeven, die geheel en vijf, die er ten dele mee te maken hebben. Het gaat hierbij allereerst om de mate van staatsbemoeiing, de sociale wetgeving, de economische en financiële politiek, het monetair beleid, de woningbouw, de loonpolitiek, de positie en macht van de vakbeweging, de herverdeling van inkomen en bezit, de belastingpolitiek, de medezeggenschap in de bedrijven enz. Maar ook in de buitenlandse politiek zijn sectoren, waarbij de onderhavige controverse betrokken is; de ontwikkelingshulp, de apartheidspolitiek in Zuid-Afrika en het optreden van de Verenigde Naties. Dit is ook het geval bij onderwijs (democratisering ervan), justitie (handhaving van het gezag, humanisering gevangeniswezen) , en defensie (ontwapeningsprobleem).
De nieuwe partijnorm, die met name de P.v.d.A. exclusief wil aanleggen, is die van progressief en conservatief. Omdat vooral de laatste term zo zwaar belast is met tendentieuze bedoelingen, geven wij de voorkeur aan de onderscheiding rechts en links.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 17 januari 1967
Eilanden-Nieuws | 4 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 17 januari 1967
Eilanden-Nieuws | 4 Pagina's