Toch Gelukkig
Vervolgverhaal
Copyright: J. J. Groen en Zoon N.V., Leiden
Buter kijkt zijn dochter aan. „Hoe lang is Geert de dijk al over, Jellie?" „Nog maar kort hoor, hoogstens tien minuten". „Dan ga ik eens kijken", en met deze
„Dan ga ik eens kijken", en met deze woorden verdwijnt Evert langs de zij van het huis om zo vlug hij kan de dijktrap te beklimmen. Ha, Geert zit in de punter. Nu is er een mooie kans om mee naar zee te gaan. Maar over een half uur is het donker. Misschien gaat Geert helemaal niet. Even horen wat hij zegt. Met zijn volle aandacht is de jonge visser bezig de hoeken met kleine posj es te azen, om daarna het garen in een zogenaamde aasbak te schieten. Straks heeft hij niet anders te doen dan te roeien. Alles zal vanzelf overboord lopen.
„Ga je de haven nog uit. Geert?" „Ha die Evert!" roept Geert vrolijk. „Ja hoor, ik ga er nog even op uit, jong. Misschien zwemt er vannacht nog dikke aal onder de wal".
„Ik snap niet hoe ze die stekelige visjes lusten", zegt Evert en hij wijst naar de posjes, die met uitgezette stekels aan de hoeken zitten.
„Niemand begrijpt dat", zegt Geert hoofdschuddend. „En het azen met pos is nog niet zo erg lang in de mode. Zo, alles ligt klaar". „Ik zou best met je mee willen, Geert!"
„Ik zou best met je mee willen, Geert!" Geert lacht stilletjes.
„Toen ik acht jaar was, leefde grootvader nog. En die heeft me eens een kort versje geleerd. Hij had het zelf gemaakt, zei hij.
Een boer hoort op 't land
En een visser op zee.
Gebruik je verstand.
Hou 't land als je reê.
„Een mooi versje", geeft Evert toe. „Je wilt dus zeggen dat ik beter aan wal kan blijven". „Misschien wel, maar je mag gerust
„Misschien wel, maar je mag gerust instappen hoor. Kijk, ik geloof dat onze Jellie ook trek heeft om een eindje te roeien".
Met jolige sprongen komt het meisje de dijk afhollen.
„Ik ga met je mee, broer!"
„Als ik het hebben wil", bromt de jongen.
Evert krijgt een onbehaaglijk gevoel over zich. Hij heeft zich stellig voorgenomen deze gelegenheid tot een boottochtje niet te laten glippen. Maar nu Jellie ook meegaat wordt het een beetje anders. Hij weet zeker dat zij hem geducht zal uitlachen als hij zeeziek wordt. Maar hij is te koppig om zich nu terug te trekken. Hij laat Jellie eerst instappen en daarna gaat hij zelf scheep. Inplaats van Geert grijpt Jellie de riemen. Geert grinnikt toegeeflijk. Laat haar maar roeien hoor. Voor hem is het geen nieuwtje meer. „Jij voorin de punter. Evert", commandeert hij. Jellie laat een riem los om hem te laten passeren. Stuntelig wurmt hij zich over de roeibank en dan grijpt het meisje de riem weer. Met enkele forse slagen brengt zij de punter buiten de haven. De scherpe boeg snijdt zich door de golfjes. Geert legt de laatste hand aan zijn want.
„Honderd meter uit de wal, Jellie. Wil ik ook 'n riem nemen?"
„Niet nodig hoor. Hou je je goed vast Evert?" vraagt zij. zich half omkerend.
Een stom knikje is het antwoord. Inderdaad houdt hij met beide handen het boord van de punter vast.,Het kleine vaartuigje danst lustig voort. Soms spatten een paar druppels naar binnen Door de krachtige riemslag duikt de kop iedere keer diep omlaag om onmiddellijk daarop weer te stijgen. En dan ziet hij Geert achterin zitten, laag, omdat de punter op dit moment diagonaal op het water ligt. Dan kijkt hij naar Jellie. ledere keer als zij een trek aan de riemen doet, valt het haar vrij van haar hoofd. Soms buigt zij zover achterover dat de haren zijn knieën blijna raken. O, hoe benijdt hij haar. Wat een kracht heeft ze in haar armen. Hij zou al lang zweten als hij zo lang roeien moest.
„Nog 'n paar slagen, Jellie!" roept Geert, en hij houdt het stengetje gereed. „Ho maar. Nu de punt;er draaien tot hij dwars in zee ligt". Met enkele forse slagen ligt de boot
Met enkele forse slagen ligt de boot in de gewenste richting en dan smijt Geert het vlaggestokje overboord. Evert kijkt met stomme verbazing naar het roeien. Hoe is het mogelijk dat zij die riemen nog gebruiken kan! De punter schommelt nu erg en hij houdt zich nog steviger vast. Opeens krijgt hij een vreemd ongekend gevoel in zijn maag. Hij geeuwt. Nogal luid, want de roeister kijkt om. Zij lacht uitbundig en vraagt: „Zeeziek?"
„Niks hoor, hoe kom je er bij?" Ondanks deze ontkenning wordt hij hoe langer hoe misselijker. Zijn haar begint te prikkelen en nu is het alsof er een zwaar gewicht op zijn maag drukt.
Geert let nauwkeurig op het uitlopen van het hoekwant en Jellie zit met de rug naar hem toe. Nu krijgt Evert een idee. Hij zal onderin de punter gaan zitten, daar zal het schommelen niet zo erg zijn. Wel wordt zijn broek een beetje nat omdat er water in de boot staat, doch hij merkt het nauwelijks.
Zijn wangen krijgen een asgrauwe kleur. Zijn hoofd schijnt nog dieper tussen de schouders weg te zakken. Zijn grote oren, die nogal dwars aan het hoofd staan, zijn zo wit als een laken.
„Ziezo, de beug ligt uit", en met deze woorden slingert Geert het andere stengetje in zee. Hij buigt zich overboord en wast zijn handen. Daarna tast hij in zijn zak om ze aan zijn zakdoek af te vegen.
„Jullie gebruiken overal je zakdoek voor", berispt Jellie, terwijl zij de punter voor de wind legt. Geert antwoordt er niet op. Hij kijkt langs zijn zuster en ziet Evert zitten. Ineengedoken, en met een wereld van nood in zijn ogen. Toch leest de jongen er een stil verzoek in. „Hou je stil en zeg niks".
Hij begint dus maar over het hoekwant te praten.
„Hoe laat ga je morgen halen, Geert?" vraagt Jellie. „Dan slaap jij nog hoor!"
„Dan slaap jij nog hoor!" „Vijf uur, ojË nog vroeger?"
„Vijf uur, ojË nog vroeger?"
„Als ik wakker word ga ik halen".
„Dan kon het wel eens laat worden, ventje. Als vader je niet roept, slaap je een gat in de dag."
„Dat is niet waar", roept Geert met een snelle blik op Evert. Doch deze hoort helemaal niet wat er besproken wordt. Hij is de ellendigheid der zeeziekte deelachtig en wie ooit met deze ziekte heeft kennis gemaakt, weet dat J men dan de belangstelling vo's heeft verloren. 'e
heeft verloren. 'e Snel schiet de punter door c havenmond. Met een handige ïï m vre meert Jellie de schuit langs i plaats en legt de riemen binne'd
plaats en legt de riemen binne'd „Ik ga morgen mee halen, i- zegt zij beslist. h
zegt zij beslist. h „Mij goed hoor. Maar ik roep' v als je dat maar weet". '
als je dat maar weet". ' „Hoeft ook niet. Ik zal vader v dat hij me wakker maakt". j
dat hij me wakker maakt". j Met een luchtig sprongetje £"' aan de wal en nu merkt zi] Eu' op. De stumper kruipt moeizaarr v been en op verschrikte toon vras^ lie: „Evert... wat mankeert jou "
„Laat hem scharrelen", brom'. ï „Zie je niet dat-ie zeeziek is?" ^ Met veel moeite werkt Evert: s punter uit en gaat languit in b . liggen. Maar snel draait hij zich t Offert^ Zijn tol, toebereid op de'
„Hou je gemak maar even" ' Geert. „Over vijf minuten ben s ventje weer. Maar je moet niet* l blijven Uggen, jong. Kijk eens heen. Het is zowat donker en zf thuis misschien ongerust w order „Ik knap al weer aardig op
„Ik knap al weer aardig op Bah, wat was ik beroerd. » P weer mee. Tenminste niet ip dat; bootje. Op de botter had i'.^ ^'^ last gehad. Bah, wat 'n vieze heb ik op m'n tong liggen!"
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 28 februari 1967
Eilanden-Nieuws | 4 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 28 februari 1967
Eilanden-Nieuws | 4 Pagina's