Ouddorpse geslachten
(Derde reeks)
KASTELEIN.
Deze naam wordt, zoals gebruikelijk bij oude namen, op verschillende manieren gespeld; Casteleyn is de meest voorkomende spelling.
De naam wordt afgeleid van het Romeinse castrum = versterkte vesting; casstellum = kleine vesting; castellanos = kastelein. Zowel van Dale als Koenen-Endepols geven als verklaring: slotvoogd. Voogd over een slot, dus plaatsvervangend, waarnemend slotheer. Hij droeg dus de zorg voor het gebouw, aan hem was de zorg overgelaten voor de levering van wapens en mondvoorraad, hij was bij tijd en wijle gevangenbewaarder en zorgde voor de bezetting van het kasteel. Hij had dus een grote verantwoordelijkheid. En tenslotte gebeurde het heel vaak dat het kasteel tegen aanvallen moest worden verdedigd onder zijn leiding. Toen de kastelen op de duur onverdedigbaar werden naarmate de toepassing van het buskruit steeds meer werd geperfectioneerd verdween van lieverlede de belangrijkheid van deze functie en ging de beroepsnaam over naar mensen die ook een verzorgende functie bekleedden n.1. herbergiers en, later, ook caféhouders e.d.
Misschien verschilde het ambt van kastelein zo hier en daar aanmerkelijk. Soms nam de kastelein ook andere ambten naast het kasteleinschap waar. Zo is het begrijpelijk dat hiervoor meest „mannen van edelen bloede" werden gekozen, van wie werd verwacht dat zij niet alleen krijgshaftig waren, maar ook in ander opzicht hun mannetje stonden.
Als voorbeeld van een kasteleinschap bezien wijeens dat van het slot Medemblik, gelegen aan de grens van Holland- Friesland. De beheerder Coenen van Haerlaer was daar kastelein in 1399 kort daarop gevolgd door Wouter van Gendt. Zij waren beiden niet alleen kastelein maar ook baljuw van Medemblik. Uit de aanstelling van Daneel van Cralingen, die Wouter van Gendt opvolgde lezen wij, dat „wij bevolen hebben ende bevelen met desen brieve Daneel van Cralingen onse huyse ende Casteleynscap tot Medenblic, ende ons Dijcgraefscip van Medenblic, die Heemraden aldair te kiesen ende te eeden, als costumelic is, ende dat Scout ambacht van Medenblic mitten Gerechte aldair te setten, ende te ontsetten, so wanneer hem des genoecht, ende costumelic is, mitten allen horen toebehoren te bedriven, te bewaren, ende te regieren, als dair toebehoirt, geliken een Casteleyn ende Dijcgrave, ende goet man schuldich is te doen" enz. Dat was in 1413.
Dat was in 1413.
In het vervolg dezer aanstelling staat dan wat deze kastelein zou genieten als vaste beloning. „Ende voir den cost die hi op onsen voirsz huyse houden sal, ende voir sijn wedden, dair of hebben wy him gegeven onse tiende aldair mit horen toebehoren, Bennemeer, die vischarie om onze voirsz huys, die zwaenen, ende die hofweyde elcx mit horen toebehoren", enz.
Het kasteel was dus eigendom van de graaf of hertog; deze kon maar op een plaats tegelijk zijn en dat was als regel hier in Den Haag. Op vele sloten werden dus kasteleins geplaats, vooral aan de grenzen van het grafelijk gebied, welke vaak betwist werden door zijn buren of de onderworpen bevolking. Men noemt deze sloten wel dwang -burchten. In Noord-Holland stonden er heel wat. Want de West-Friezen waren wel min of meer onderworpen, maar bleven zich roeren, daarbij ondersteund door de Friezen van boven het Flevomeer. Toen Graaf Floris V in 1288 de West-Friezen onder de voet gelopen had richtte hij verscheidene sterkten en kastelen op: Middelburcht, Nijenburcht, Wijdenes, Eenigenburcht, Nijendoom, enz. De meeste dezer kastelen was geen lang leven beschoren. Toen Floris vermoord was meende de Bisschop van Utrecht zijn kans schoon en laaide weer allerwegen de oorlog op.
De familienaam Kastelein komt veel voor in Rotterdam e.o. en in Haarlem e.o. Deze, aldaar gevestigde families bezaten een geslachtswapen.
Het ligt voor de hand te veronderstellen dat de Flakkeese familie's Kastelein reeds vroeg van de „haard" Rotterdam uit naar het eiland kwam(en), waarschijnlijk in meervoud, want in Dirksland en Sommelsdijk komen al vroeg meerdere Kasteleins voor. Waarschijnlijk trokken zij vandaar uit naar Goeree, Oude Tonge en nog andere plaatsen op G. en O. In Goeree leeft reeds begin 1618 een burgemeester Casteleyn.
In Dirksland wordt begin 1600 geboren Jan Aertse Casteleyn. Hoewel de doopboeken van Dirksland in 1606 aanvangen, zijn ze helaas van 1619 tot 1630 niet bijgehouden en juist in die periode zal deze Jan zijn geboren. Hij trouwt te Middelharnis op 24 jan. 1653 met Marya of Maertje Jansdr. No(o)ts van Middelharnis. Uit dit huwelijk werden gedoopt een dochter Leuntje te M'h., 28 febr. 1655 en daarna te Dirksland nog 4 dochters en 4 zoons. Van deze vier zoons trouwen er zeker twee. Aert ged. D'land 1 sept. 1669, ondertr./tr. D'land 6-23 mei 1695 met Josyna Leenderts Tuynder(s), ged. D'land 8 jan. 1668 en begraven te Ouddorp 11 nov. 1749 (cL ƒ 3,—) en Willem, ged. te D'land 8 dec. 1675, die eerst trouwt met Grietje Joris en dan ten tweede male ondertr./tr. D'land 11 dec. 1722 17 febr. 1723 met Aegje Wms. Douw.
Aert Janse Casteleyn en zijn vrouw Josyna Tuynders vestigen zich na hun huwelijk te Herkingen, waar drie kinderen worden gedoopt n.1. Maria 25 aug. 1697, Leendert 27 sept. 1699 en Johannes 31 juli 1701 en het echtpaar komt dan plm. 1702 naar Oudd., waar nog drie kinderen worden gedoopt n.1.: Jacob 12 okt. 1704, Jan, 24 dec. 1706 en Catharina 16 febr. 1710, welk laatstgenoemde kind evenwel te O. 10 febr. 1711 wordt begraven. Jacob ondertr./tr. te O. 10 april/6 mei
Jacob ondertr./tr. te O. 10 april/6 mei 1728 met Maartje Jeremiasse Komptebedde JD van Goeree, aldaar ged. 8 dec. 1696 als d.v. Jeremias Huygese Comtebedde en Martijntje Jans Roos. Uit dit huwelijk 2 dochters en de zoons Leendert, ged. O., 15 juni 1732, di waarschijnlijk jong overleden is en Aart ged. O., 26 sept. 1734, die te O. 29 april 1759 trouwt met Hendrica Verschuur en daarna nog eens te O. 19 mei 1765 met Maartje van der Wiel. Uit zijn eerste huwelijk een dochter Maria, jong overleden, uit zijn tweede huwelijk 6 dochters en de zoon Jan, ged. 23 jan, 1774. Aart hertrouwd dan nog eens te O. 2 juni 1781 met Leentie van der Kemp, JD van Dirksland.
Jan Aertse Kasteleyn, ged. 24 dec 1706 en begraven te O. 23 aug. 175 (cl. ƒ 3,—) ondertr./tr. te O. 6/29 april 1731 met Johanna Arents Admirant, ged. O., 26 juli 1711, d.v. Aren Aeliaensz Admirant en Maria Johannes Mus. Uit dit huwelijk 6 dochters en 5 zoons, waarvan echter 2 dochters en 3 zoons jong overlijden. De zoon Leendert, ged. O. 3 febr. 1732 ondertr./tr. 5 mei/4 juni 1758 met Berbel Haimeetman.
Van deze Jacob en Jan stammen alle Ouddorpse Kasteleins af.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 13 juni 1967
Eilanden-Nieuws | 4 Pagina's