In hei zicht van de Lange Jan
Welvaart en armoede. Wat brengt de toekomst? De woorden des levens.
Als een stad jarig is, komen een heleboel wetenswaardigheden naar voren, die anders niet zo ter sprake komen. Onbekend maakt onbemind, zegt het spreekwoord. En zo gaat het ook met de historie: als we er weinig van afweten, interesseert het ons maar bitter weinig, maar als wij
nig, maar als wij van het een en ander meer weten, gaan we alles met andere ogen bekijken. In de Gouden Eeuw was Middelburg een stad van 30.000 inwoners, voor die tijd een behoorlijke stad. Middelburg was een rijke koopmansstad geworden. De prachtige koopmanshuizen, die toen werden gebouwd, getuigen nu nog van de welvaart van toen. In die huizen vind je marmeren gangen en aan weerszijden van zo'n gang waren prachtige kamers, die fraai waren gemeubeld. Aan de wanden zag je goudleren behangsels en er hingen schilderijen, die veel geld waard waren.
In de Gouden Eeuw was het alles geen goud wat er blonk. Naast de grote welvaart en weelde, werd er ook bittere armoe geleden. Er waren mensen, die door hard werken slechts een schamel stuk brood verdienden. Rijkdom en armoede ontmoetten elkander. Voor de wezen werden weeshuizen opgericht en in gasthuizen werden de zieken verpleegd. De rijke kooplieden vonden het een eer om regent van een wees- of ziekenhuis te zijn en vele vrouwen waren regentes van zulke inrichtingen. De stad was goed beschermd. Op het eind van de zestiende eeuw werd de stad omringd door bastions, dat zijn uitspringende gedeelten van de vestingwal. De bolwerken van nu zijn de overblijfsels van deze vestingwallen. Door acht poorten kon men de stad binnen komen: Koepoort, Langevielepoort, Vlissingse poort, Veerse of Noordampoort, Seispoort. Noordpoort, St. Geerte of Segeerspoort en de Zuiddam of Slijkpoort. Voor de vijand was het moeilijk om de stad in te nemen en de burgers zaten betrekkelijk veilig in de grote vesting. En er zijn al wat zware buien van oorlog over de stad gegaan! De ergste storm is wel losgebroken in het jaar '40 Toen hielpen geen bolwerken en bastions. Het meedogenloze geschut, op verre afstand opgesteld, bereikte de doelen en de stad werd voor een groot gedeelte een puinhoop. De wederopbouw heeft haast alles hersteld, de wonden van de oorlog zijn geheeld en slechts kleine littekens zijn nog over. En je vraagt je af welk onheil er in de toekomst over de stad zal komen. Het kan in een klein ogenblik hachelijk worden in een rustig land en in een vredige stad. Dat zien en horen we elk ogenblik.
Wel en wee zijn gegaan over Zeelands hoofdstad in die 750 jaar. En wat zal de toekomst brengen?
Ik heb indertijd een gedicht uitgeknipt, dat in een jeugdblad stond. De titel was: Dreiging.
Nu ik alleen langs d' oude wallen dwaal is deze tijd een eindweegs weggeweken. Ik luister naar de fluisterende taal, die thans de grachten en de stenen spreken.
Het is een lang en eeuwenoud verhaal, van stormen en van doorgebroken kreken,
van brand en bloed en opgestoken staal, van vijanden uit vergelegen streken.
De stemmen zwijgen en het carillon strooit over stad en land zijn heldre tonen
de toren uit, die schitterd in de zon.
't Is vrede nu, maar zullen onze zonen de stad eens zien als 't oude Babyion? In Hirosjima kan niet één meer wonen!
Ik bekijk een oude prent, waarop de Breestraat is getekend, met op de achtergrond de bijzonder fraaie Oostkerk, met haar achtzijdig koepeldak. In de vorm van een lantaarn rust op deze grote koepel een kleinere. Aan weerszijden van de straat zie je de statige gebouwen met de vooruitstekende luifels.
De kerk gaat uit. De kerkgangers komen door de middelste deur, waarboven een geraamte van steen is aangebracht, naar buiten. Zij hebben de woorden des levens gehoord. De dood is onze vensteren ingeklommen toen wij de Bron van het leven moedwillig verlieten. Wij gaan de kerk binnen in het besef van onze doodstaat. Het einde van alle vlees is de dood. Iedereen die deze kerk binnentreedt ziet het geraamte boven de deur en wordt er bij bepaald, dat wij dood zijn in zonden en misdaden en dat er van onze kant niet meer op leven moet worden gerekend. Maar in de kerk klinkt het Woord van de levende God. En die stem roept tot de schare toehoorders (een vallei met dorre doodsbeenderen): Zie, Ik maak alle dingen nieuw! Als de Heilige Geest gaat blazen van de vier hoeken des hemels komt er beweging in de doodsbeenderen en de doden worden levend door Gods kracht.
De mensen komen de kerk weer uit. Zij zien het geraamte niet, maar in hun hart klinkt het Woord nog na: „Maar bij U is vergeving, opdat Gij gevreesd wordt". Bij de Heere zijn uitkomsten ook tegen de dood.
En zo kunnen de mensen van oud- Middelburg de nieuwe week weer beginnen; hun beroep zo gewillig en getrouw waarnemen "kis de engelen in de hemel; in tegenspoed geduldig en in voorspoed dankbaar.
Welk een kracht gaat er dan van de prediking uit. Wat is dan die Oostkerk of de Nieuwe Kerk of welke kerk ook, een kostbaar bezit in de stad. Daarom werd er aan die Oostkerk zo lang gebouwd, van 1647-1667! Een kerkgebouw kon niet té mooi en soiled zijn.
Al deze dingen ga je overdenken, nu je weet dat Middelburg 750 jaren lang stad is.
Zwerver.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 juni 1967
Eilanden-Nieuws | 12 Pagina's