Toch gelukkig
E R V O L G V E R H A A I i
„Zie je die marskramer nog wel fens?"
I Evert knikt. „Ik heb een paar weken bij mijn oom elogeerd. In Twelst. Daar heb ik hem tig gesproken. Mijn oom had hem voor paar dagen aangenomen om te veren. Wij hebben samen de hooimachines en zo geschilderd". „En toen dat klaar was, is hij toen
„En toen dat klaar was, is hij toen freer opgestapt?"
Evert kijkt hem iets oplettender aan. •Die hjkt nogal belang in Victor te stelen. Hij doet niet anders dan vragen, jfaarom is hij eigenlijk afgestapt? Toch «ker om iets over Victor van Vonk gewaar te worden!
„Hij heeft niet gezegd waar hij naar Pe ging. Weet u waar hij ergens is?" „Wat kan mij die kerel schelen", iinkt het onverschillig. Evert doet direct mee.
„Natuurlijk niet. Ik kan me best begrijpen dat een veldwachter niks van dat soort lui moet hebben". Nu wordt Evert onderzoekend aangekeken.
„Doe maar niet zo oppervlakkig. Jullie zijn beste maatjes". Evert moet er om lachen. Hij geeft Vonk een olijk knipoogje en zegt: „Ik geloof dat de veldwachter het eerst over die marskramer begon".
Vonk negeert deze opmerking. „Waarom stapte je af? Had je iets te vragen?"
„Ik had iets willen weten. Vonk. Toen wij in het portaal van de kerk stonden vroeg ik u waar die marskramer met zijn wagen stond. Want u zei tegen hem: Waar sta je ergens? „U deed erg vriendschappelijk tegen hem".
„Zo, deed ik dat? Wel, ik heb geen tijd meer voor je praatjes. En ten slotte ga ik niet kibbelen met kwajongens", en met eert driftige beweging zet Vonlc zijn voet op een pedaal. Evert kijkt hem even na. Hij is erg verwonderd over het zonderlinge gedrag van Vonk. Hij schudt zijn hoofd en denkt na. En de geheimzinnige sluier die om de persoonlijkheid van Victor hangt, is door dit gesprek niet opgelicht, integendeel. Langzamerhand begint het een mysterie voor hem te worden. Maar kom, hij zal ook maar eens opstappen. Wie weet, misschien ziet hij Victor nooit weer terug.
Nu hij het huis van schilder Woortman nadert, overvalt hem een grote onzekerheid. Zal Woortman het niet vreemd vinden dat hij, een boerenzoon, om werk komt vragen? Hij hoopt maar dat hij de schilder alleen treft.
Toch dwalen zijn ogen als hij afstapt, even naar het doktershuis. Hij ziet geen matjeskloppende Jellie en dat spijt hem helemaal niet. De Buters weten er niets van. Ze zouden het hem hebben afgeraden.
Het hart bonst in zijn magere borst als hij de deur van de werkplaats openduwt. Daar binnen heerst een grote bedrijvigheid. Er zijn drie knechten aan het werk. Een is bezig met een Waaslamp, de tweede plamuurt met vaardige hand een nieuwe deur, en nummer drie hanteert een schrapper, die hij met jankende geluiden over een blind trekt. De baas zelf is afwezig. Nu Evert binnenstapt, staken de jongens hun werk. De jonge Frankema ziet dat ze van zijn leeftijd zijn. En hij kent ze allemaal. Alle drie hebben schaatsen gereden op de ijsbaan op zee. Die met de blaaslamp bezig is, draait het ding op nonactief zodat het hevige geraas ophoudt. Hij knikt Evert vriendelijk toe en vraagt: „Hallo, kom je ons 'n handje helpen. Evert? Dat kan hoor, werk plenty".
„Ik had Woortman graag even vsóllen spreken; is hij thuis?" De knecht maakt een gebaar met zijn hoofd: „Hij is achter, loop maar even door". Evert doet het. Hij trekt de deur, die toegang geeft tot het woonhuis van Woortman, open. Toevallig komt de schilder juist de korte gang door, maar in het schemerig licht dat hier heerst kan hij niet zien wie daar in de deur staat. En daarom zegt Evert: „Ik ben het, Woortman, Evert Frankema". „Ha, Evert! Wat was de boodschap, X uiten kapot of zo?"
„Er is niks kapot, Woortman, maar ik had je willen spreken, kan dat?" „Zeker kan dat. Kom maar even mee naar de kamer. Mag mijn vrouw er bij blijven of zijn het Staatsgeheimen?" „Nee, hoor, dat zijn het niet. Ik kwam vragen "
„Kalm aan, het praat rustiger als Je op een stoel zit. Zo, kom maar binnen. Vrouw, hier is Evert van boer Frankema".
„O, dag Evert! Maar ik denk dat jullie me niet nodig zult hebben. Ik ga dus maar naar de keuken".
Het spijt Evert helemaal niet dat ze vertrekt. Woortman wijst hem een stoel en gaat zelf tegenover hem zitten. „En zeg nou maar eens wat je op je lever hebt, joh!"
„Ik wou vragen of ik bij je aan 't vverk kan, Woortman. Ik begin in te zien dat het boerenwerk te zwaar voor mij is en daarom " Hij zwijgt. Weet trouwens niet meer te zeggen ook! Maar iüj poogt het antwoord van de man daar tegenover hem van het gezicht te lezen.
„Heeft iemand je aangeraden om hierheen te komen?" Na een korte aarzeling knikt Evert. „Oom Gerrit uit Twelst heeft het mij aangeraden".
„Gerrit Paasman, is 't niet? Mooi spul joh, je mocht willen..." De schilder voleindigt de zin niet. Hij krabt eens in zijn haren en trekt zich aan een oor. Daarna kijkt hij naar de zolder, alsof daar raad geschaft moet worden. Evert volgt al deze bewegingen. Hij is er niet bar rustig onder. Woortman kijkt zo bedenkelijk. Andere schilders zijn hier niet. Behalve dan Piet Tij sing, maar die werkt zonder personeel. Woortman is dè schilder van Weerdam.
„Tja, kijk eens Evert, het is winterdag. Buitenwerk haalt niks uit. Verf verknoeien, anders niet. Hoewel 's kijken Enfin, ik zou zeggen, je bent ook alleman niet. Maar kun je verven, laten we het daar eens over hebben! Zou je kans zien om 'n blind of een trap te schilderen?"
„Vast wel", roept Evert enthousiast. „Ik heb bij oom Gerrit machines geschilderd en dat zijn allemaal hoeken en gaten. Oom heeft het werk bekeken en hij zei dat het prima in orde was".
„Maar ik had misschien wat anders gezegd, vriendje! Waarom ben je eigenlijk naar mij gekomen? Er zijn toch meer ambachtslui in Weerdam!" „Dat is zo, maar ik schilder graag, Woortman. En als ik bijvoorbeeld gek was op smidswerk dan was ik toch niet naar de smid gegaan. En ook niet naar de timmerman".
„Ik begrijp het", knikt Woortman. Dan staat hij op.
„Evert, ik wil het met je proberen. Ten slotte moeten we allemaal door het leven en het is in je te waarderen dat je wilt aanpakken. Maar als beginneling kan ik je niet hetzelfde loon geven als de anderen".
„Dat hoeft ook niet, ik zou het niet eens willen", knikt Evert ijverig. „Kom dus morgen maar. En ik raad je aan om vanmiddag een overall te kopen, een witte natuurlijk". „Het komt in orde Woortman. En vriendelijk bedankt. Ik... ik hoop dat ik mijn werk..."
Zijn stem slaat over. Woortman wenkt met de hand: „In orde joh. Ik vind het fijn om zo nu en dan eens een blij gezicht te zien. Hoe is het op Horizon? Bladdert de verf er al weer af?" vraagt hij lachend.
„Ik weet het niet.,, ik zal eens kijken" „Doe het maar niet; je vader zou denken dat ik om werk verlegen ben. Vertel de jongens maar dat je hen morgen komt helpen. Dat zal hun geloof ik wel aanstaan. Maar ik ruik koffie. Blijf nog even, dan drink je een kopje mee!" (Wordt vervolgd]
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 juni 1967
Eilanden-Nieuws | 10 Pagina's