EEN MAN DIE DE WEG ZOCHT
jMeditatie
Neem Uw Heilige Geest niet van mij. Ps. 51 : 13b.
In de vakantie ontmoet je nogal eens iemand, die de weg kwijt is. Zo iemand meende meestal op de goede weg te zijn, maar dan opeens ontdekt hij: „ik ben de weg kwijt; dit is de weg niet, die ik gaan moet". Hij zoekt, en keert terug, maar nergens vindt hij de goede weg. Wat nu te doen? Wel, vragen bij de mensen die daar wonen, die de weg weten. Wie zou het beter weten dan de eigenlijke bewoners van die streek? Zo ook de geestelijke reiziger David. Hij is de weg kwijt. Hij dwaalt al maanden rond. Er is een man tot hem gekomen, die het hem ronduit gezegd heeft: „U bent op de weg des doods". Maar de profeet heeft hem niet in zijn ellende gelaten, maar hem de weg terug gewezen. Dan pas weer kan David vreugde en blijdschap ontvangen zo hij weer wandelt op de goede weg. Die hartelijke vreugde in God bloeide echter niet, dan na een even hartelijke droefheid over de zonden. Uit diepten van ellende roept David tot de levende God. Lang had hij gezwegen, zowel tegenover God als tegenover de mensen. Zijn sap werd veranderd in zomerdroogte. Zijn zonden gingen hem als een zware last over het hoofd. Ja, hij voelde wel het gemis van Gods gunst, de last drukte wel. Hij was vermoeid van de grote reis, maar zei niet, het is buiten hope.
Ach, als de Heere het niet tot het einde laat komen, sloffen we door. Wij nemen desnoods alle ongemakken en een beschuldigend geweten op de koop toe. Maar buigen, opgeven, belijden, het leven aan Gods voeten uitstorten, dat nooit. Tenzij dan dat de Herder het afzwerven van het schaap moe is. Wat is het leven ongelukkig en troosteloos buiten die vrede Gods.
Hoevelen zijn er ook onder ons, zij beseffen iets van hun grote schuld, zij leven niet rustig, zij bidden en vragen wel om vergeving van zonden, zij nemen de middelen waar zowel zondags als in de week. Onder zulke omstandigheden krijgen velen harde gedachten van God. Inplaats dat ze zeggen: ik heb geen vrede en troost, dus zal ik wel niet oprecht gebeden en in waarheid gezocht hebben, werpen zij heimelijk de schuld op God en denken in hun hart dat God hen niet horen wil omdat zij misschien niet uitverkoren zijn. Zo maken zij God tot een leugenaar en rechtvaardigen zichzelf. Inplaats van Jezus' roepstem: „een iegelijk die bidt, die ontvangt", voor onomstotelijk waar te houden, leggen zij zichzelf een struikelblok op hun weg en verharden hun hart tegen God.
O, zondaar, begint toch met u diep in te prenten dat Gods Woord de Waarheid is, en dat wanneer u geen vrede vindt op uw werkzaamheden, daarvan de schuld niet is bij God, noch bij Zijn Woord, maar bij u. Smeek daartoe vooral om de verlichting van de Heilige Geest, deze werkt die hartelijke overtuiging gepaard met de innerlijke droef-heid over de zonde, die een onberouwelijke bekering werkt. David was Gods Kind, maar door zijn zonde is het gevoel van genade verloren gegaan. Hij vreesde, dat de Heere voorgoed van hem scheiden zou. Hij had het dubbel en dwars verdiend. O, als God Zijn Geest wegnam, dan nooit geen terugkeer meer. Nooit meer een verbroken hart. Dan voor altijd overgegeven aan de heerschappij der zonde. Hij siddert bij deze gedachte. David behoorde niet bij die mensen, die menen, dat hun niets gebeuren kan, omdat zij toch reeds kinderen Gods zijn. Dat is een funest geredeneer uit een verdorven verstand, inplaats van een leven door het geloof uit Christus.
David is diep getroffen door het woord des Heeren uit Nathans mond. Hij heeft de Heilige Geest smarten aangedaan. Hij heeft de tempel Gods geschonden, nu zou God hem schenden. En dan het allerergste... hij zou Gods aangezicht niet meer kunnen aanschouwen en verstoken zijn van Gods gemeenschap. O, nu voelt hij pas hoe zwaar hij overtreden heeft. Nu is er meer dan benauwdheid, nu is er ook droefenis. God vertoornd, de Heilige Geest smarte aangedaan. Heere, waar dan heen? Dan valt hij
Heere, waar dan heen? Dan valt hij in voor God. Nee, niet om zijn schuldbekentenis te ruilen voor Gods gunst. Maar al zou hij nooit ontferming vinden en al zou de Heere dan naar Zijn rechtvaardig oordeel Zijn Aangezicht voor David verbergen, hij kan niet anders, het moet eruit: „Vader, ik heb tegen U, U alleen overtreden".
Zo, dat breekt de benauwdheid, dat geeft een uitgang in de smart.
Neem Uw Heilige Geest niet van mij, zo bidt hij. O, dat vreselijke heeft hij bij Saul gezien. De Heere sprak niet meer tot Saul. En ten einde vluchtte deze rampzalige naar de duivel. Saul trachtte zich te redden door de vlucht van God af. Maar David valt in de hand des Heeren. Toen hoorde God, Hij is mijn liefde waardig. De Heer is groot, genadig en rechtvaardig en onze God ontfermt zich op 't gebed. Zo hoort God nog steeds. Gans hulpeloos tot Hem gevloden, zal Hij ten Redder zijn. Komt laat ons dan wederkeren tot de Heere. Zult gij niet van nu af tot Mij roepen: Mijn Vader, Gij zijt de Leidsman mijner jeugd. (Jer. 3 : 4).
Wie zo in Gods handen valt, zinkt niet in de eeuwige nacht, maar ervaart dat Jezus armen sterk zijn, Zijn ogen vriendelijk en Zijn hart met innerlijke ontferming bewogen. Die mag zinken op die eeuwige Rots, op dat vaste fundament, dat niet bewogen wordt. Want Zijn Naam is Jezus. Hij zal Zijn volk zalig maken van al hun zonden.
Ik hef tot U, die in de hemel zit, mijn ogen op, en bid; gelijk een knecht ziet op de hand zijns heren, om nooddruft te begeren, en 't oog der maagd is op haar vrouw geslagen, om hulp of gunst te vragen; Zo slaan wij 't oog op onze Heer, tot Hij ook ons genadig zij.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 juli 1967
Eilanden-Nieuws | 12 Pagina's