�Hondemastate"
V E R V O L G V E R H A A L
7
„Beter dan je misschien denkt", lachte Jan. „Maar als ik naar die geschenken kijk, dan is mijn cadeautje er een pml bij".
„Niet zeggen. Jan. 't Wordt evenveel gewaardeerd. Misschien nog wel méér". „Méén je dat?" -vroeg hij gretig.
„Natuurlijk! Ik ben er zeker van, dat je je heel wat hebt moeten ontzeggen, om dit te kunnen kopen. Zo'n pen kost meer dan een gulden of zo".
Lucie was geheel op de hoogte: een min of meer gefortuneerde oom betaalde zijn gehele studie en levensonderhoud. Zijn vader kon dat alles onmogelijk opbrengen. Van huis kreeg hij alleen zakgeld. En dat zou heus niet zoveel zijn. En daarvan had hij nu die pen gekocht! Ze werd er van binnen warm van. Het tweetal zat nog even te keuvelen
Het tweetal zat nog even te keuvelen over van alles en nog wat, waarna Lucie zei: „Kom, we gaan naar binnen; een kopje koffie drinken". Mevrouw Van Adrigem mocht de
Mevrouw Van Adrigem mocht de jongen graag. Wel een uur bleef hij in de serre zitten. Hij deed nog wel wat jongensachtig, vond zij, maar kon toch ook verstandig praten. Aan ernst ontbrak het hem niet, al vertelde hij tal van studentengrappen en imiteerde hij verschillende professoren op vermakelijke wijze. Zij vond hem een geschikte pretendent voor Lucie. Haar man dacht er trouwens ook zo over. Het leek er wel op, dat die beiden elkaar zochten. Goede schoolkameraadschap blijft duren, als de wegen eenmaal uit elkaar zijn gegaan. Enfin, maar eens afwachten. Niets forceren en er niet de minste invloed op uitoefenen.
„O ja, dat is waar ook. 'k Zat gisteravond boven te werken, toen ik op straat geroep hoorde. Ik kijken en zag nog net een schim van de automobiel. Was het fijn?"
„Heerlijk, Jan! 'k Zal vader eens vragen, of we ook eens mogen". „Maar ik kan niet rijden". „Janus natuurlijk mee. Hij kan het
„Janus natuurlijk mee. Hij kan het ons wel leren. Hij beweert, dat er geen kunst aan is".
„Weest jullie maar voorzichtig" meende mevrouw Van Adrigem. „Mama heeft het niet begrepen op de laatste hobby van paps", plaagde Lucie. „Maar u zult vanmiddag eens zien, hoe fijn het gaat. 't Is veel en veel heerlijker dan in een rijtuig", merkte zij enthousiast op. „Wat heb je, Jan?"
„O niets", stamelde hij. „'k Zat met mijn gedachten even ergens anders".
„Professorale neigingen? Je leek wel een verstrooide professor". Hij lachte gewild smakelijk. Ge-wild.
Hij lachte gewild smakelijk. Ge-wild. Want toen hij naar huis reed, kwam de gedachte onmiddellijk weer terug.
Eigenlijk wist hij het wel, dat hij Lucie lief had. Maar die liefde had gesluimerd. Ze waren nog zo jong. En hij had nog zo'n studie voor de boeg. Maar nu, nu was hij zich er opeens helder van bewust, dat hij later Lucie als -vrouw zou willen hebben. En meteen was hij geschrokken van dat denkbeeld, 't Was allereerst de vraag, of Lucie dat zou willen. Zij gingen wel kameraadschappelijk met elkaar om, maar kameraadschap was geen liefde.
Er was nog meer, dat hem bezwaarde. Voor mevrouw Van Adrigem, die lieve, eenvoudige vrouw, vreesde hij niet, maar hoe zou Lucies vader er over denken? Misschien zou hij zijn dochter wel aan de zoon van een dominé geven, misschien. Maar een doodarme dokter, gesteld, dat l^ij zijn plannen kon voltooien? En dan: als er bij de ouders geen weerstand was, dan zou mijnheer Van Adrigem hem, als hij eenmaal dokter was, wel geld moeten en -willen geven, om een praktijk te kopen. En dat stootte hem nu weer tegen de borst: afhankelijk van de vader van zijn vrouw, 't Was dan net, of hij Lucie begeerde om haar geld. Dat zouden de mensen ook wel zeggen of denken. Moest je net op zo'n dorp wezen!
Och kom vooruit, weg met die muizenissen. Hij moest nog jaren studeren. Misschien was Lucie dan al met een ander getrouwd. Maar... die gedachte kon hij moeilijk verkroppen
Toen hij die middag, om ongeveer half drie, met zijn vader in de tuin van de pastorie stond, werd er, evenals de vorige avond, weer door de dorpelingen geroepen en hij zag vrouwen en kinderen een enkele man, de rest van de manelijke bevolking was aan het werk, uit de huizen komen, de straat op. Hij hoorde in de verte geraas. En -wist. Enkele ogenblikken later gleed de
Enkele ogenblikken later gleed de automobiel voorbij de pastorie. Drie armen van de inzittenden gingen omhoog, toen zij vader en zoon in de tuin zagen, die -vrolijk terugzwaaiden. Het „ding" was spoedig verdwenen. „Die gaat behoorlijk vlug", zei Jan.
„Die gaat behoorlijk vlug", zei Jan. „In Utrecht rijden ze niet zo snel. Maar ja, de stad is wat anders dan een dorp en een weg. Ik vind toch wel, dat Janus wat roekeloos is. Maar wat een verandering, vader. Ze gaan maar liefst naar Harenstede en Essendorp. En moeten toch tijdig terug zijn. Want vanavond heeft Lucie verjaarsvisite".
„Ja, jongen, de techniek gaat vooruit. Er zal nog wel meer veranderen, al zal ik het niet beleven".
„Ze moeten toch tijdig terug zijn", had Jan gezegd. Nu, zij waren terug. Maar hoe?
Er kwam, nog geen haU uur later, een gemeentelid, buiten adem, de pastorie inlopen.
„Dominé, een ongeluk met de automobiel van mijnheer Van Adrigem", hakkelde die. „Mevrouw en juffrouw Lucie zijn in het ziekenhuis. Ze zeggen, dat mevrouw dood is, maar ik weet het niet. Mijnheer moet licht gewond zijn. Janus mankeert niets".
Dominé Fotema hoorde ontzet het relaas aan; vertelde daarna het gehoorde aan zijn vrouw en kinderen (misschien was het verhaal overdreven; de mensen maakten het altijd erger), pakte zijn fiets en reed snel naar het ziekenhuis, op nog geen kUometer afstand. Aldra wist hij, dat het verhaal niet overdreven was. Mevrouw Van Adrigem was dood, niet zozeer omdat zij zwaar gewond was geworden, maar omdat zij van de schrik een hartverlamming had gekregen. Ja, zij lag in het ziekenhuis, maar zou straks naar „Hondemastate" worden vervoerd. Juffrouw Lucie was ook in de inrichting, maar van haar kon alleen gezegd worden, dat zij bewusteloos was. Mijnheer was licht aan de arm gewond.
Dat waren de inlichtingen, die de directrice aan dominé Fottema verstrekte. Wat er gebeurd was, -wist zij niet. De auto zou wel van de dijk gereden zijn, want die lag onderaan de overigens zwakke glooiing. Later werd de juiste toedracht vernomen: er was een klein jochie tegen de dijk opgeklommen, staarde naar de auto (zoiets had nog nooit gezien) en van verbazing » hij midden op de dijk gaan staan; Ja' had uit alle macht geremd; de » slipte en tolde naar beneden.
„Ik mag nog wel even wachten'" -vroeg de predikant.
„Wel natuurlijk, dominé. Ik zou i gen: blijf in mijn vertrek; ik houdu" de hoogte".
In een klein vertrek bogen de dokto een zuster en Albert van Adrigem a over het bed, waarop Lucie lag- "j Adrigem was lijkbleek. Zijn rechtfj pols was verbonden. Hij wist, dat s' vrouw dood was, maar kon zich da'' niet realiseren. En dan was daarLDO die wel leefde, maar zou hij haar moeten verliezen?
„Hersenschudding?" -vroeg de zu aan de dokter. Zij fluisterde bijna. „Het lijkt me van niet. En zo ja," is het een lichte hersenschudding'! deze hardop, om mijnheer Van Adrig op die manier in te lichten. „We z"" nog even afwachten".
De arts had al direct geconstate« dat de verwonding niet van ernst aard was. De behandeling daarvan » spoedig afgelopen. Maar de bewus loosheid beviel hem niet, tenzy hersenschudding was, wat hij nie' loofde. Maar dan moest zij toch spo bijkomen.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 17 oktober 1967
Eilanden-Nieuws | 4 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 17 oktober 1967
Eilanden-Nieuws | 4 Pagina's