Hondemastate
J R V O L G V E R H A A L
|l2 Maar wat moet ik dan? Ik heb vaders TOorden wel begrepen, dat hij het zó «1- Hij heeft al besloten. Moet, mag ik oan ongehoorzaam zijn? En wat zou dat nan nog betekenen? Ik weet immers "iet, waar ik heen moet? Het liefst weef Ik thuis. Of bijvoorbeeld bij de 'Ottema's. Maar ik ben er wel zeker ITt' ?^* ^^^^^ ^^^ "i^t •^1- Hij heeft al "esioten, Kee en Adri te ontslaan en fiMus als huisbewaarder te laten blij-
. „j *J^* een diepe zucht stond Lucie op, pp naar de vestibule, waar haar dikke In^ • ^^'^^' ^^^^ het werd al fris, r^mmige dagen koud weer, en fietste hm *'^^'go"we, naar de pastorie, in de ! ™P, de dominé aan te treffen Dat was KI P^^^- ^"^ ill de stilte van de stu- «serkamer sprak zij met hem.. "Het IS intussen middag geworden.
"Het IS intussen middag geworden. bp , '^^ somber novemberweer. Het reten ^^^ ^^ l^'^P °P het bureautje C" '"oeder, waarbij ik zit te schrijven, Pl^s.token. En nu mijn dagboek ver-
Ik ben naar de pastorie geweest en heb met dominé het geval besproken. Hij kan wel begrijpen, dat ik er niets voor voel, voor weken, misschien wel maanden naar oom en tante in Den Haag te gaan. Een gezin, dat zich om godsdienst niets bekommerd. O, hij twijfelde er niet aan: zij zouden mij mijn gang wel laten gaan en vrij zeker niet willen beïnvloeden, maar je was toch maar in een milieu, al was het dan familie, naaste familie, waarin je alleen kon praten over alledaagse dingen. Dominé zou mij een adres in Den Haag geven, waar ik kennis kon maken en zo nu en dan een tweede tehuis kon vinden. Zijn vrouw zou die mensen over mij schrijven; die Haagse mevrouw was een oud-vriendin van haar. Want — dominé zag ook geen andere oplossing voor het geval. Het was duidelijk, dat vader reeds een beslissing genomen had en ik had te gehoorzamen. O, moedertje, o, moedertje, wie had dat enkele maanden geleden kunnen denken? We waren zo gelukkig met elkaar. En wij verstonden elkaar in alles zo goed. En nu ben ik alleen. Neen, toch niet. Ik heb God tot mijn troost".
HOOFDSTUK VII
„Morge, mevrouw Van Adrigem". Heleen kwam opgewekt de kamer binnen, waar haar moeder bij de ontbijttafel op haar zat te wachten. Haar man was, zoals bijna elke morgen, al naar het departement en Lucie was naar school verdwenen.
„Hermien komt onmiddellijk", kondigde Heleen aan, om dan direct daarop te vragen: „Een i)elangrijke brief?" Want mevrouw Van Adrigem las een brief, die de morgenpost gebracht had. Zij las die al voor de tweede maal. „Eh, wat heb je? Wat vraag je?"
„Ik zei, dat Hermien direct komt en vroeg, of u een belangrijke brief had ontvangen. Dat laatste wel, want u hebt meer aandacht voor de brief dan voor uw oudste dochter, die gisteravond..." „Belangrijk, belangrijk! Ja en neen. Van oom Albert uit Schouwenburg". „Wat heeft die in vredesnaam te schrijven? Ik kan me niet herinneren, dat er ooit een brief van hem gekomen is, tenzij papa..."
„We krijgen een logé. Misschien wel voor lang. Oom Albert..." „Een logé? Morge, mama. Hermien was juist binnengekomen en had de woorden van haar moeder gehoord. Een logé. Oom Albert?"
„Neen, neen. Wat zou die? Neen, hij is overwerkt of overspannen of zoiets. De dokter stuurt hem naar het buitenland, hij gaat met nog een vriend, 't Kan wel maanden duren".
„Wat een bofferd!" riep Helena. „Een paar maanden naar het buitenland! Wanneer overkomt ons dat eens?"" „Met St. Juttemis", zei Hermien droog- „Kun je alleen, als je zo in de slappe was zit als oom Albert". „Hij gaat dus", vervolgde mevrouw Van Adrigem, „naar het buitenland met een vriend en nu "
„Ik heb het al begrepen", zei Heleen. „Nu zit hij natuurlijk met ons nichtje, met Lucie in de maag". „Ja, het gaat om Lucie. Hij vraagt, of zij hier enige tijd kan logeren. Enige tijd. Dat zal minstens wel een paar maanden zijn".
„Ook dat nog" verzuchtte Hermien. „We hebben het al niet te breed en dan nog een logé voor enkele maanden. Kan papa oom Albert op discrete wijze niet aan zijn verstand brengen, dat wij haar niet kunnen hebben?"
„Ik wacht niet op papa. Er wordt heel spoedig antwoord verwacht. Ik zal straks terugschrijven, dat het goed is". „Maar, mama!" riepen de beide uieisjes tegelijk uit.
„Stil even, jongelui", lachte mevrouw Van Adrigem. „Ik had het alleen over logé, maar er moet nog een woordje vóór. Namelijk: betalend logé. Oom Albert weet wel, dat we het niet zo breed hebben. Voorzichtig laat hij dat doorschemeren en stelt dan een bedrag voor Kijk maar eens..." — en zij gaf Heleen de brief, die al spoedig uitriep: „Och, mijn liebe, dat moeten we zeker doen, want dat is de moeite nog eens waard!" Zij noemde Hermien het bedrag, die 2eide: „Kunnen we misschien nog eens een paar japonnetjes kopen, niet, mama?"
„Laten we eerst eens ontbijten. Dan kunnen we verder zien". Het gebeurde hoogst zelden, dat er aan het ontbijt druk gesproken werd tussen het drietal. Zo nu en dan slechts een enkel woord. Er heerste zelfs vaak een landerige stemming. Nu was het omgekeerde het geval.
„Zou u niet wachten tot papa vanavond thuis is?" vroeg Hermien voorzichtig. „Misschien vindt hij het maar zo, zo".
„Geen sprake van! Hij heeft niets te vinden", antwoordde haar moeder vinnig. „Ik laat me dat bedrag niet voorbijgaan; we kunnen het veel te goed gebruiken. Straks zal ik wel even schrijven. Met papa maak ik het wel in orde, hoe dan ook. Neen, neen, hij moet er buiten blijven. Hij is in staat uit misplaatste trots het geld te weigeren. En dat gebeurt niet".
Heleen en Hermien keken elkaar even geamuseerd aan: Misplaatste trots! Als er iemand aan die ziekte leed, was het moeder wel!
„Het geld verzoet", zei Heleen, „maar het is geen pretje, dat nichtje enkele maanden hier te hebben. We kennen haar nauwelijks meer. Hoe lang is het al geleden, dat we in Schouwenburg waren? Een jaar of vijf?"
„Het was deze zomer zes jaar", wist Hermien prompt te vertellen.
„Zes jaar? Dus toen was zij dertien. Jullie bent immers zowat even oud, is het niet Hermien?"
„Zo is het", beaamde deze. „Ik herinner we flauw een klein, bedeesd meisje met lange vlechten".
„Och, zij zal wel iets veranderd zijn", meende Heleen, die een en twintig was, „maar zij blijft toch een meisje, dat met zeven paarden uit de Zeeuwse klei getrokken moet worden. Ze past toch niet in het milieu van Den Haag. En dan is zij nog godsdienstig ook". „Als jullie haar maar behoorlijk behandelen", zei mevrouw Van Adrigem scherp". „Ze moet geen reden tot klacht enhebben".
„Moeten we soms met haar naar de kerk?" spotte Heleen.
„Doe niet zo gek. Natuurlijk niet. Als zij dat wil, gaat zij haar gang. Ik bedoel alleen, dat we haar fatsoenlijk en niet uit de hoogte moeten behandelen. Verder zullen we wel zien. Heb je je gisteravond geamuseerd, Heleen?" „Reusachtig, 'k Heb een afspraakje voor morgenavond".
„Kijk maar goed uit je doppen", zei Hermien vinnig.
„Laat dat maar aan mij over, zusje", merkte Heleen op. „Ik had niet gedacht, dat je zo openlijk je jalousie zou laten blijken", voegde zij er hatelijk aan toe. (Wordt vervolgd)
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 november 1967
Eilanden-Nieuws | 10 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 november 1967
Eilanden-Nieuws | 10 Pagina's