V E R V O L G V E R H A A L
— 27 — „Dat zou ik niet durven zeggen, 't Is niet onmogelijk, dat hiJzeU meehelpen moest. Maar dan heeft hij zich toch leUjk verpraat.
't Zal wel een geheim moeten wezen, maar ik denk, dat hij tegen Koosje niet heeft kunnen zwijgen en die is eigenlijk ook te babbelachtig. En nu zal u misschien zeggen, dat ik niet beter ben, omdat ik het weer aan u vertel, maar ik heb het niet durven zwijgen, want ik dacht: mevrouw heeft meer verstand dan ik en daarom heb ik het gezegd." „En daar heb je goed aan gedaan, want ik vrees, dat je maar al te zeer gelijk hebt en dat er een boos stuk op touw gezet wordt, maar we zullen het, zo de Heere wil, nog verijdelen. Ik ga er nu dadelijk op uit, maar praat er verder maar niet meer over en wacht, tot ik terug ben."
Mevrouw Superville ging terstond op weg naar het huis van de heer Gémo
lant om Jsiké}, cf te zoeken. We hebben al gezien, ho4 z hem onderweg tegenkwam. ',
Toen ze ha^ boodschap aan Jakob gedaan had, gijig ze terstond naar het huis van haar zoon, de dominee, wie zij het boosaardig ej Ustig plan meedeelde. De dominee was geheel ontsteld, want hij had nogal clj raad gegeven, toch maar naar het stadhuis te gaan.
Toen onder de Hoomsen bekend v/erd, dat ook dit listige en vernuftige plan zonder uitwerking bleek en evenals de vroegere plannen op teleurstelling was uitgelopen, werdei zij nijdig en — telkens opnieuw opgtzet door lastgevingen van de heer Ductiard uit Orleans en brieven van de oujg heer Hanapier uit Nantes — besloten zjj vast, Jakob in handen te krijgen, om hem levend of dood weer aan zijsyader over te leveren.
In zijn kamer tetuggekeerd, had Jakob allereerst behoefte, om de Heere te danken voor Zijn v/oi^dere bescherming. Maar ook overviel k^m een gevoel van verlatenheid en eenzaamheid. Hoe waren andere kinderen blij, als ze naar hun ouders mochten en voor hem was dit het grote kwaad, dat zijn vijanden hem wilden aandoen en waarvoor de Heere hem bewaartle O, hoe goed was jyn Vader altijd voor hem geweest, hjg teder was zijn Moeder, hoe hef was zijn zusje. Rijkelijk vloeiden zajn tran^^^
. t Maar dan dacht hij aan die grote liefde Gods, die Zijn eniggeboren Zoon gegeven had ook voor hem, die verre van Hem leefde in de duisternis van het bijgeloof; dan dacht hiJ aan de liefde van Christus, die de kennis te boven gaat, en hij zou toch niet terug willen, hoe smartelijk het gemis van het ouderUjk huis ook was.
, Toen nam hij zijn Bijbel en hij las, hoewel nog met betraande ogen, het 10de vers van Psalm 27: „Want mijn vader en mtjn moeder hebben mij verlaten, maar de Heere zal mij aannemen.
XIII BESCHERMD DOOR DE OVERHEID
Ds. Superville was zeer onder de indruk van Gods wonderbare leiding. Wat zou er van Jakob Hanapier geworden zijn, als zijn moeder niet achter de aanslag gekomen was? En hoe treffend was het ook, dat ze maar op een vreemde jongen afging, met de gedachte: dat zal Hanapier wel zijn. Hij zag in al die dingen Gods hand en nu verzocht hij de andere predikanten en nog enige vrienden tot een samenkomst op een der avonden in de lopende week.
Toen deze vrienden bij elkander waren, zeide Ds. Superville, dat deze bijeenkomst belegd was in het belang van hun jonge vriend Jakob Hanapier. Kennelijk had de Heere deze jongeling uit de duisternis van Rome gebracht tot het licht des evangelies en er was alle reden om te geloven, dat hij in waarheid en oprechtheid God vreesde. Veel moest hij verlaten om 's Heeren wil, ouders, vrienden, vaderland, geld en goed en het was hun roeping om zich zijn lot aan te trekken.
De vijanden hadden al menigmaal gepoogd, hem op te lichten en naar Frankrijk te voeren, maar telkens had God de pogingen verijdeld. Ze waren nu evenwel meer dan eens gewaarschuwd en als te eniger tijd de pogingen der vijanden gelukten, zouden ze niet verantwoord wezen.
Hier in Rotterdam was Hanapier niet meer veUig en het beste zou zijn, als men hem een veüiger plaats kon bezorgen.
Nadat over deze zaak nog het een en ander gesproken was, werd er ten slotte besloten, zich in betrekking te stellen met Dominee Van Houten en te zien, of misschien daar een geschikte plaats voor Jakob te vinden zou zijn. Dominee Frederik van Houten was destijds predikant in de Gereformeerde Kerk van De Kaag bij Leiden. Met deze predikant brachten ze nu Jakob in kennis.
Ook verhaalden ze aan ds. Van Houten de gehele geschiedenis van Jakob, ook al de listen, die de vijanden voortdurend uitdachten om hem heimelijk naar Frankrijk te ontvoeren.
De predikanten van Rotterdam legden ook de beste getuigenis af van hun beschermeling. De gezamenlijke vrienden zouden de kosten vergoeden. Als Jakob nu maar voorlopig in veiligheid was, kon daarna naar gepaste arbeid voor hem uitgezien worden.
Ds. Van Houten stemde er in toe, Jakob bij zich te nemen en zo vertrok deze dan uit het drukke Rotterdam naar het stille plaatsje De Kaag.
Toen de Roomsen hoorden, dat Jakob Hanapier uit Rotterdam vertrokken was, werden zij woedend. Ze hadden het aan zijn Vader geschreven en deze had een brief teruggeschreven, waaruit toom en verbittering te lezen was. Nu begon men in Rotterdam luid te zeggen, dat men het er niet bij laten zou. Men zou de jonge Hanapier naar Frankrijk sturen, het kostte wat het wilde. Het was een groot schandaal, vreemde kinderen tegen de zin hunner ouders hier te houden. Als men in Holland wederrechtelijk de Franse kinderen hield, dan zou men in Frankrijk ook Hollandse kinderen houden.
Met list had men niets kimnen uitrichte, nu zou men openlijk optreden. Wel vreemd was het, dat dit niet vroeger was gebeurd. Wellicht hadden ze meer bereikt dan met hun listen. Maar God had alles zo bestuurd, opdat de jonge Hanapier in veUigheid zijn zou. Nu werd er bij de Magistraat van Rotterdam een aanklacht ingediend, dat wederrechtelijk tegen de zin der ouders een jongeling van zestien jaar uit Frankrijk hier in het land werd gehouden en alzo verhinderd werd, naar zijn ouderlijk huis weer te keren.
De Magistraat, d.i. de Stadsregering, beloofde een onderzoek in te stellen en begon ook werkelijk met veel ernst deze zaak te behandelen.
Zij verzocht ook aan de predikanten Ds. Superville en Ds. a Brakel de nodige inlichtingen te geven. Deze predikanten getuigden naar waarheid, dat Jakob Hanapier uit eigen beweging tot hen gekomen was en gevraagd had naar de weg, waarin luj vergeving van zonden en vrede met God kon verkrijgen. Zy waren dus van Godswege verplicht geweest, hem met de weg der zaligheid bekend te maken. Ze hadden zich evenwel onthouden, hem aan te raden met de Roomse Kerk te breken. Ze waren overtuigd, dat hij dit vanzelf wel zou doen, als hij in waarheid tot God bekeerd was.
Toen vroeg de Magistraat, of ze hem ook aangeraden hadden, hier te blijven en niet weer terug te gaan naar zijn ouders.
Ds. a Brakel antwoordde daarop, dat Hanapier biJ hem was geweest om daarover te spreken, en dat hij, wel verre van hem aan te moedigen, integendeel hem had voorgesteld hoe veel hij moest opofferen, als hij hier bleef. wordt vervolgd
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 11 maart 1980
Eilanden-Nieuws | 6 Pagina's