De val van Bergen
Historisch verhaal uit het jaar 1572.
Den Hertog's Uitgever^ — Utrecht.
Met een onverschillig gebaar haalt Geert zyn schouders op. „Ik weet niet waar ge het over hebt luitenant", zegt hy. „Ik woon hier eenzaam en verlaten en bemoei me niet met ketters of ander gespuis. Heus, als ge ketters wilt vangen, doe het dan niet hier, maar ergens elders". „Je denkt luitenant Don Tarsio zeker
„Je denkt luitenant Don Tarsio zeker te misleiden met mooie woorden, maar dat zal u niet gelukken vriend", antwoord de officier.
„Er is hier in de omgeving deze morgen gevochten met myn mannen. Durft gy te beweren dat ge daarmee niets te maken hebt?"
Met doordringende blik kykt de luitenant Geert aan. Deze doorstaat zyn bUk echter met kalme'vastberadenheid. Inwendig kookt hy van woede, maar laat niets blyken. Niets verraadt zyn blinde haat tegen de Spanjaarden. Hy heeft zichzelf voorgenomen om te proberen met mooie woorden van hen af te komen. Dit is de enige kans om hen buitenshuis te houden. „Maar zegt u me eens luitenant, waar
„Maar zegt u me eens luitenant, waarom verdenkt u my daarvan? en wat heeft dat gevecht met de ketter te maken die ge zoekt?" Het duurt de luitenant te Icing. Hy
Het duurt de luitenant te Icing. Hy ergert zich aan de vrypostigheid van Geert. Die boerenkinkel durft hem, de Spaanse officier, vragen te stellen? Hoe krygt die kerel het in zyn hoofd!
„Er gaat teveel tyd verloren vriend", antwoordt de luitenant. „Met praten vorderen wy niets. Ik zal echter spoedig genoeg weten of gy het was die vanmorgen twee van myn mannen neerschoot en er toen vandoor ging met die ellendige ketter. Pedro, kom hier!" Uit het troepje soldaten treedt een jonge kerel naar voren. „Ken je deze man?"
„Jawel luitenant. Deze man is het die vanmorgen in het water sprong en die ketter redde", antwoordt de Spanjaard op besliste toon.
De luitenant lacht trlomfantelyk. „Nu hoor je het zeker wel hè mannetje?" vraagt hy smalend aan Geert. Deze is geschrokken. Hy heeft de soldaat dadeUjk herkend van die morgen. Hy laat dit echter niet blyken en geeft de moed nog niet op.
„Ik weet niet wat deze man bazelt", antwoordt hy. „Maar als ge dan toch niet anders •wilt, doorzoek dan myn woning. Ik zeg u echter vooruit dat ge er niemand zult -vinden." „Dat zullen we dan eens zien", bromt de luitenant grimmig. Hy is er stellig van overtuigd dat de gezochte ketter hier verborgen zit. „We zullen u eerst gevangen nemen",
„We zullen u eerst gevangen nemen", byt hy Geert toe. „Ge zyt de moordenaar van myn mannen. Een van'myn mannen herkent u, dus... we hebben het bewys. Grypt hem mannen!" beveelt hy. De troep is inmiddels ongeduldig geworden en de soldaten zyn biy dat ze nu bevel krijgen om aan te pakken. Het wachten heeft hen al veel te lang geduurd.
Maar zo gemakkeiyk zal dat echter niet gaan! Dit is teveel voor Geert. Hy, zich in zyn eigen woning gevangen laten nemen door die verwenste bloedhonden? Dat nooit! Liever vecht hy tot het laatste! Zyn rug kromt zich. De aderen op zyn voorhoofd zwellen en onheilspellend flikkeren zyn ogen.
„Als ge dat durft, is het uw beste beurt niet!" roept hy schor van woede. De soldaten aarzelen. Deze kerel laat niet met zich spotten, dat zien ze wel. Zyn lange, breedgeschouderde gestalte staat gereed voor een bloedig gevecht. Verschrikt doen ze een stap achterwaarts.
„Grijpt hem mannen!" beveelt de luitenant nogmaals. Zelf blijft hy op veilige afstand, want hy ziet ook wel dat deze kerel zich niet zo gemakkeiyk zal overgeven. De soldaten treden nu op Geert toe en grijpen hem beet. Dat gaat echter maar niet zomaar! Met een forse ruk weet deze zich los te werken. Zyn handen zyn nu vrij. Met een panterachtige snelheid werpt hy zich tussen zyn tegenstanders... Een van hen geeft hy een geweldige
Een van hen geeft hy een geweldige kaakslag zodat de kerel verschrikt achterover tuimelt en midden tussen zyn makkers terechtkomt Een andere soldaat komt er al niet veel beter af. Razendsnel duikt Geert hem tussen de benen en richt zich dan op. Met een sieriyke zwaai komt de Spanjaard enkele meters verder op de grond terecht, waar hy kreunend van pyn biyft liggen.
De overigen, niet bedacht op zo'n woeste aanval, wyken verschrikt terug. De luitenant ziet het en stamptvoet van ergernis.
„Zo gaat het niet", gromt hy. „Die verwenste ketter ook". „Voor de laatste maal mannen, grijpt
„Voor de laatste maal mannen, grijpt hem!" roept hy woedend. „Het is een ketter! Ik beloof u tien gouden dukaten als ge hem levend bindt. Wat zou zo'n ketter tegen achttien soldaten van de koning?" „Dat zal ik u tonen!" schreeu-wt Geert
„Dat zal ik u tonen!" schreeu-wt Geert woedend. Als een stalen veer die zich ontspant treft zyn rechtervuist de luitenant midden in het gelaat. Deze brult van woede en pyn.
Maar nu komen de soldaten' los. Zeven, acht man tegelyk werpen zich op Geert. Deze struikelt en valt. Hy vecht met de moed der wanhoop. De overmacht is echter te groot.
Een soldaat komt aansnellen met een stevig stuk touw. Na veel moeite gelukt het hem Geert te binden. Het touw snydt deze diep in het vlees van zyn polsen. Woedend kykt hy om zich heen, alsof hy hulp verwacht. Er komt echter niemand opdagen. Geert begrijpt dat zyn toestand hopeloos is.
„En nu naar binnen mannen!" beveelt de luitenant als hy ziet dat Geert gebonden is. Hy wendt zich tot zyn gevangene en byt deze toe: „Verroer je niet boerenkinkel. Myn soldaten kennen geen pardon". Een zestal Spanjaarden wordt ach
Een zestal Spanjaarden wordt achtergelaten om Geert te bewaken. De overigen volgen hun luitenant naar binnen. Deze wyst vier mannen aan. „Gaan jullie naar boven!" kommandeert hij. „Als je iets verdachts ontdekt roep je my! Begrepen?"
„Jawel luitenant", is het antwoord. „Wie het eerst de ketter vindt krygt de beloning?" vraagt er een schertsend. „Daar kun je op rekenen", lacht de luitenant. Hy begint weer moed te scheppen. „Eén ketter hebben we al", zegt hy, „nu de andere nog, Doe je best mannen, dan zit er vanavond een goede kruik bier voor jullie aan".
De soldaten beginnen met hun werk.
Alles gooien ze ondersteboven. De bedden worden nauwkeurig onderzocht en daarna nog eens ten overvloede met lange pieken doorstoken. AUe kasten worden opengebroken en nauwlettend nagezien. De luitenant loopt zelf langs de wanden en beklopt ze voorzichtig en met de grootste nauwkeurigheid.
Plotseling biyft hy staan. „Hier kinkt het hol", mompelt hy. Hy loopt naar het aangrenzend vertrek en ontdekt daar een houten kastje dat aan de wand gespykerd zit. Nieuwsgierig rukt hy aan het deurtje, maar dit is gesloten. „Hier zal wel iets van waarde inzitten", mompelt hy. Met zyn degen breekt hy het deurtje open.
„Sieraden", roept hy halfluid. Zyn ogen kyken begerig naar de spelden en gouden kettingen. Hy grist de spullen snel naar zich toe en laat ze verdwynen in zyn broekzakken.
„Zeker van zyn familie", mompelt hy, „nu, onze tocht is dan in elk geval niet tevergeeft geweest"^
De sieraden zyn inderdaad van Geert's familie afkomstig. San bewaarde ze zorgvuldig. Haar moeder had ze tydens haar leven gedragen. Nu worden ze haar afgestolen door een vreemde Spanjaard!
De luitenant lacht fyntjes. „Niemand heeft het gezien", mompelt hy. „Myn mannen mogen het ook niet weten. Wat hebben ze er mee te maken?"
wordt vervolgd
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 mei 1980
Eilanden-Nieuws | 10 Pagina's