Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De val van Bergen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De val van Bergen

V E R V O L G V E R H A A L

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Historisch verhaal uit het jaar 1572 door JAAP DE KORTE Den Hertog's Uitgevery — Utrecht — 20 —

„Soms wel", antwoordt Geert, „maar niet altijd. Stel je nu eens voor dat we ,vanavond het hele klooster zouden uitmoorden. Zou dat pleiten voor ons als bosgeuzen? Wij werken steeds op onszelf, maar we maken toch ook deel uit van Neerlands volk, dat onder de regering staat van prins Willem. En je weet net zo goed als ik dat onze prins een gruwel heeft aan onnodige wreedheid. Wat dat betreft kan ik Ripperda dus goed begrijpen. Maar wat mij persoonlijk betreft, ja, dan kan het me niet gauw te erg gaan, al sloegen we alle monniken en paters dood",

„Nou, zo erg moet het nu ook weer niet", meent Klaas, „maar ik heb toch wel zin om ze eens flink de schrik op het lijf te jagen. Het zou best goed zijn voor die dikbuiken".

Ze lopen nu enige tijd zwijgend door Dan begint Klaas opnieuw het gesprek. „Ik he}3 Ripperda gister nog gespro

„Ik he}3 Ripperda gister nog gesproken", zegt hij. „Ik vertelde hem van onze ontmoeting met Pieter Barendszn. Hij vindt het jammer dat hetiis voorgevallen. Van „Schele Hein" heeft hij het hele geval gehoord van je gevecht met de Spanjaarden en je gevangenneming. Weet „Schele Hein" dat Ripperda onze aanvoerder is?"

„Nee", antwoordt Geert, „dat weet hij niet, maar Ripperda is een goede klant van neef Hein. Die twee kunnen uitstekend met elkaar overweg en neef Hein, die overigens niet zo spraakzaam is, vertelt aan Ripperda nog wel eens iets. Hij is, evenals onze aanvoerder, een vurig aanhanger der „nije leer" en praat dikwijls met hem".

„Hein zal toch zijn mond niet voorbijpraten bij anderen?" vraagt Klaas.

„O nee, denk dat maar niet", stelt Geert zijn makker gerust. „Daarvoor is hij veel te voorzichtig. Het is een beste kerel en San en ik zijn blij dat we het zo goed hebben getroffen".

Al pratend zijn ze het punt genaderd waar twee wegen elkaar kruisen. „Moeten we nu rechts af of links?" vraagt Klaas. „Ik zou het warempel niet weten".

^ „We moeten rechtsaf", antwoordt Geert resoluut. „Kom, laten we voortmaken want het is nog een heel eind". „Ik ben het lopen anders allang moe".

zucht Klaas die zijn vader behulpzaam is in de kleermakerij en dus niet aan veel lopen gewend is.

„Zeg, wil Ripperda ook nog een bezoek aan de kerk brengen?" „Ik weet het niet", antwoordt Geert. „Vermoedelijk wel. In de kerk zullen nog wel wat schatten te vinden zijn. Het klooster is rijk en het is Ripperda tenslotte evengoed om de schatten te doen, als om de gevangenen te bevrijden". „Zitten er veel gevangenen in het klooster?"

„Dat weet ik niet, maar in de meeste kloosters zitten er toch wel tien of vijftien. Ik kan me er al op verheugen de stakkers te bevrijden. Wat mij betreft gooien we de monniken in hun plaats de cel in. Ze verdienen niet anders". Klaas wrijft zich vn. de handen van plezier. „Het kan nog goed worden", meent hij.

„Maar zeg eens", vraagt Geert, „weet jij ook waar Ripperda met de gevangenen heen wU?" „Daar is al voor gezorgd", weet Klaas.

„Daar is al voor gezorgd", weet Klaas. „Op een kwartier afstand van het klooster staat een wagen gereed om hen naar Toumai te brengen. In de haven ligt een schip dat hen de Schelde af zal voeren via Gent en Antwerpen. Van daaruit steekt de schipper, die een vurige aanhanger van prins Willem is, over naar Engeland om de gevangenen naar Dover te brengen. Het is een gevaarlijk stukje werk, maar de schipper heeft al meermalen de tocht gewaagd. Het is hem dus wel toevertrouwd. Ripperda heeft alles tot in de puntjes geregeld. Het is weer eens een knap staaltje van^ zijn kunnen, vind je ook niet?" Geert knikt bevestigend. „We hebben een beste aanvoerder",

„We hebben een beste aanvoerder", meent hij. „Beter kunnen we het niet wensen". „Van de schatten die we vanavond meester zullen maken, gaat het meeste mee naar Engeland", weet IClaas te vertellen. „De nood onder de uitgewekenen is vrij groot. We doen ons werk dus niet voor niets".

Al pratend zijn de vrienden nu het klooster genaderd. De grauwe muren doemen reeds op uit de dichte nevel. Plotseling springt er een gedaante voor hen op de weg. Deze is onverwachts' uit de struiken naar voren gesprongen en verspert de beide geuzen de weg. In een ommezien grijpt Geert naar zijn wapen dat hij onder zijn mantel verborgen houdt.

„Laat je wapen maar zitten Geert", lacht de man die zo plotseling is komen opduiken.

„O, ben jij het Peter? Is er iets bijzonders?"

„Nee! Alles is in orde. Onze mannen liggen al in hinderlaag. Maar ik heb nog een opdracht van Ripperda". „Laat eens horen!"

„Als jullie de poort binnen bent, moet één van jullie dadelijk naar de toren rennen om de klokketouwen door te snijden! De monniken zouden anders teveel lawaai kunnen maken". „Daar krijgen ze de kans niet voor", gromt Geert. „Dus jullie zorgen ervoor?" „In orde!"

Peter verdwijnt weer in de struiken om zijn makkers op te zoeken. „Ik schrok me naar", zegt Klaas. „Ik dacht dat we verraden waren". „Dat zal wel meevallen", meent Geert luchthartig. „Maar kom, we moeten naar de poort. Het is bijna twaalf uur". „Voer jij het woord maar", oppert Klaas. „Jij kunt nogal goed met de monniken omgaan..."

Het is stil in het Cellebroedersklooster. De monniken slapen al lang, niet vermoedend dat ze zo wreed in hun slaap gestoord zullen worden.

Ook de poortwachter kan dit niet vermoeden. Hij zit tenminste rustig bij het haardvuur te dutten. Toch slaapt hij niet vast, want zo nu en dan slaat hij zijn ogen op en rekt zich geeuwend uit. „Hé, hé, het valt niet mee".

Voor hem op een ruwe houten tafel ligt een boek.

„Ik zal maar eens proberen te lezen", mompelt de poortwachter. „Ik moet niet in slaap vallen, want als de abt het eens waagt om te zien of ik wel op mijn post ben en hij vindt me slapende, dan ben ik nog niet klaar..."'

Hij verdiept zich in zijn boek, maar weldra vallen zijn ogen opnieuw dicht en de poortwachter is in diepe rust verzonken.

Plotseling schrikt hij echter wakker. „Wat is dat?" mompelt hij. „Hoor ik daar de klopper vallen?"

Angstig staat hij op en opent de deur van het wachthuis je. Gespannen luistert hij. „Het zal wel verbeelding geweest zijn", mompelt hij in zichzelf en hij gaat zijn warme wachthuisje weer binnen. Hij probeert weer te lezen, maar het geluid herhaalt zich voor de tweede maal. „Hoor! daar is het weer. Er moet dan toch volk zijn daarbuiten, maar wie kan daar nog zo laat zijn? Het is middernacht en de mensen slapen reeds lang. Het zullen toch geen geuzen zijn?" Rillend van angst bij de gedachte dat er buiten de poort een heel vendel geuzen staat opgesteld, slaat de bijgelovige poortwachter een kruis. „Heilige Antonius, help me!" stamelt hü. Daar valt opnieuw de klopper op de

Daar valt opnieuw de klopper op de poort, luider nog dan zoeven. „Er is nog haast bij ook", bromt de monnik onwillig terwijl hij zich naar de poort begeeft. „Toch zullen ze even geduld moeten hebben, want ik ben toch werkelijk niet van plan iemand binnen te laten alvorens ik de abt gewaarschuwd heb".

wordt vervolgd

Dit artikel werd u aangeboden door: Eilanden-Nieuws

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 juni 1980

Eilanden-Nieuws | 8 Pagina's

De val van Bergen

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 juni 1980

Eilanden-Nieuws | 8 Pagina's