De val van Bergen
VERVOLGVERHAAL
Den Hertog's Uitgeverij — Utrecht
— 21 —
„Wie is daar nog zo laat!" vraagt de poortwachter terwijl hij zich angstig achter de zware poortdeur verborgen houdt.
„Doe ons open broeder!" antwoordt een stem daarbuiten. „Wij zijn verdwaald in de zware nevel en willen in uw klooster gaarne de nacht doorbrengen. Het is al laat en we zijn moe van het lange lopen". „Wie zijt gij dan?" vraagt de monnik.
„Wie zijt gij dan?" vraagt de monnik. „Wij zijn marskramers en tevens liedjeszanger", liegt Geert. „Ik zal de abt waarschuwen", belooft de poortwachter.
Maar dat is niet naar de zin van Geert en Klaas. Als de abt er aan te pas moet komen, kon het er wel eens slechts uit gaan zien voor hen. Ze wisselden een vlugge blik van verstandhouding en begrijpen elkaar onmiddellijk.
„Ach lieve broeder, doe ons toch open", huichelt Geert. Het is hier zo koud en we willen zo graag naar binnen. Waarom zult ge de abt toch storen in zijn slaap. Zijn dagelijkse arbeid is toch al zo vermoeiend. Laat hem toch slapen. Maar laat ons toch alstublieft naar binnen. Wij zijn al zo lang onderweg en we zijn zo moe. Met een schamele slaapplaats zijn we reeds tevreden".
„Ge praat wel goed vriend, maar ik weet niet of ik u wel vertrouwen kan", antwoordt de stem achter de poortdeur. „Er zwerft tegenwoordig zoveel slecht volk langs de weg. Ge kunt u wel voordoen als marskramer, maar misschien zijt ge wel geuzen. En het uitdrukkelijk bevel van de abt luidt, dat niemand binnengelaten mag worden zonder zijn toestemming".
Geert's gedachten werken snel. De abt mocht in geen geval gewaarschuwd worden! Als die argwaan kreeg, was alles verloren.
„Laat hem het poortluikje openen", fluistert Klaas zijn makker in het oor, „dan kan hij zien dat we marskramers zijn".
Geert werpt zijn makker een dankbare blik toe. Goede raad was duur in dit moeilijke moment en Geert is blij dat Klaas hem deze wijze raad geeft. „Ge hebt slechts het luikje in de poort
„Ge hebt slechts het luikje in de poort te openen om u te overtuigen dat wij geen verraders zijn", zegt hij. „Ik heb trouwens altijd gedacht dat onze broeders niet zo argwanend waren", meesmuilt hij verder. „Maar ik merk dat ik me daarin deerlijk vergis". Dat helpt! Slechts even staat de mon
Dat helpt! Slechts even staat de monnik besluiteloos. Dan antwoordt hij: „Ik zal de poort voor u openen".
Geert en Klaas horen hoe de zware grendels worden weggeschoven. Piepend en krakend opent de deur zich. „Ik vertrouw er op dat ge niets tegen
„Ik vertrouw er op dat ge niets tegen de abt zult zeggen", meesmuilt de poortwachter, „want mor..."
Verder komt hij niet. Geert duwt hem snel een prop in de mond.
„Wat zullen we met hem doen?" vraagt Klaas.
„In het wachthuisje!" gebiedt Geert. „Draai de deur op slot, zodat hij niet ontkomen kan!"
Nauwelijks is dit gebeurd of Ripperda met zijn mannen stormen binnen.
„Geert en Klaas, jullie kennen je taak. Maak zo min mogelijk lawaai! Alles moet zo snel mogelijk gebeuren!"
In allerijl wijst hij een zestal mannen aan.
„Gaan jullie met Geert en Klaas mee naar de kerk en zie dat je zoveel mogelijk buitmaakt! Geert, neem jij het bevel over deze mannen! Jan en Arend, juUie bewaken de poort! Bij het minste onraad waarschuw je mij, of Geert! Ik ga met de anderen naar het klooster om de monniken in bedwang te houden. En jij. Geert, zorg er voor dat er zo weinig mogelijk vernield wordt! Het maakt maar lawaai en kost bovendien nog tijd ook. Begrepen?"
„Jawel Ripperda, het komt in orde!" „Ga dan nu je gang en werk zo snel mogelijk!"
„Komt jongens!" beveelt Geert, „we gaan naar de kerk".
Zijn mantel heeft hij uitgetrokken. Klaas heeft zijn mars afgegooid want het ding belemmert hem in het lopen. „Als de kerk maar niet gesloten is", vreest Klaas.
„Da's waar ook", schrikt Geert, „daar heb ik niet eens aan gedacht. Maar we zullen het proberen".
Uit alle macht trekt hij aan de zware kerkdeur. Tot zijn grote verwondering opent deze zich dadelijk.
„De deur is niet eens gesloten, hoe is dat nu mogelijk?"
„Ze zullen het vergeten hebben", meent een der mannen, „monniken vergeten zelfs te trouwen". De anderen lachen om de geestige
De anderen lachen om de geestige opmerking van hun makker.
„Stilte mannen!" gebiedt Geert. „Wat is het hier aardedonker. Maak eens licht! dan kunnen we iets zien".
Een van de geuzen draagt een lantaarn bij zich en ontsteekt deze. Nu gaat het beter. Een geheimzinnig licht verspreidt zich door het kerkgebouw.
„Wie van jullie heeft een zak bij zich?" vraagt Geert. „Ik heb er een", antwoordt een lange
„Ik heb er een", antwoordt een lange Geus, „er kan genoeg in. Als het moet kan er nog een monnik bij". „Nu geen gekheid jongens!" zegt Geert. „We moeten voortmaken. Klaas, blijf jij hier en zorg datd e zak gevuld wordt! Denk vooral aan het altaar, want daar is meestal nog wel iets te halen. Ik ga zelf naar de toren om de touwen door te snijden.
Hij opent intussen de deur die toegang geeft tot de toren en khmt de ladder op.
„Het is hier donker", mompelt hij. „Nog één ladder, dan ben ik er". Door de galmgaten waait een koude wind naar binnen. „Hu! wat is het hier koud. Ha! daar
„Hu! wat is het hier koud. Ha! daar zijn de touwen al".
Geert trekt zijn jagersmes en snijdt de touwen door. Het is het werk van een ogenblik.
„Zo, die kunnen geen kwaad meer doen", mompelt hij tevreden. „Het gaat voorspoedig. Ik hoop maar dat Ripperda ook vlug klaar is, dan kunnen we zo snel mogelijk vertrekken. Als hij de sleutels' van de cellen maar kan vinden, want die zullen de papen wel niet vergeten hebben om op slot te doen". Zo snel hij kan rent Geert nu naar beneden. Daar zijn de anderen nog druk bezig de kerk te doorzoeken. Menige sierkelk of beker is reeds in de grote zak verdwenen. Een der geuzen komt juist aandragen met een kostbaar Mariabeeld, geheel met goud overtrokken. Met een sierlijke zwaai verdwijnt de schat in de zak. Geert ziet het en hij is er dik tevreden mee. „Dat ding zal wel een paar lieve duiten opleveren", mompelt hij voor zich heen. Hij begeeft zich naar de deur en kijkt naar buiten. „Alles blijft nog stil", mompelt hij. Klaas komt bij hem staan. „De monniken slapen vast", zegt hij. Geert knikt. „Des te beter voor ons", meent hij. Ze gaan weer naar binnen waar de anderen nog druk aan het verzamelen zijn.
„Jij mag straks de zak dragen", zegt een geus tegen zijn makker die juist bezig is een kaarsenkandelaar te bemachtigen.
„Ik heb net zo lief dat jij het doet", schertst deze terug. „Die rommel is bijna niet te tillen.".
Op dit moment stormen een tiental monniken de kerk binnen. In hun slaap verrast door de mannen van Ripperda, zoeken ze hun heil in de vlucht en weten uit het klooster te ontkomen. In de kerk menen ze veilig te zijn. Groot is echter hun schrik als ze Geert's mannen ontdekken.
„Heilige Antonius!... help!" schreeuwt de monnik die het eerst de kerk binnenstormt.
„Beëlzebul helpt hen, want ook hier zijn ze reeds. Zie eens hoe ze onze schatten wegroven!"
wordt vervolgd
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 17 juni 1980
Eilanden-Nieuws | 6 Pagina's