V E R V O L G V E R H A A L
De val van Bergen
JAAP DE KORTE Den Hertog's Uitgeverij — Utrecht — 24 — „De laatste tijd is het eten zeer schaars geweest", antwoordt het meisje schuchter.
„Ze moesten die verwenste papen allemaal ophangen!" zegt de geus, „Ze verdienen niet beter! Het is een schande om onschuldigen zo te laten lijden! De proviandkelder staat vol met allerlei lekkernijen. Ophangen moeten ze die vlegels!" De geus windt zich hoe langer hoe meer op. Hij kan dit gruwelijk onrecht niet verdragen en heeft medelijden met dit arme meisje.
„Zo mag u niet praten inijnheer", klinkt plotseling de stem van het meisje. „Men mag geen kwaad met kwaad vergelden. Wij mogen onszelf niet wreken. Dat zal God doen. Maar op Zijn tijd. Hij weet wat goed is voor de mens". De ruwe geus schudt onwUlig zijn hoofd.
„Ik begrijp u niet", zegt hij. „Hoe
kunt u zo praten terwijl u zoveel ellende hebt meegemaakt? Het leed staat u op het gelaat te lezen". „Dat heeft God mij geleerd mijnheer", luidt het antwoord. „Hebt uw vijanden lief", zegt Hij in Zijn Woord en daarom mogen wij ons nooit wreken op onze vijanden, maar het kwaad dat zij ons aandoen, vergeven en voor hen bidden". „Ik vecht me liever dood!" stoot de geus uit. Hij begrijpt niets van wat het meisje hem zegt.
„Hebt u nog familie?" vraagt hij, „dan kan ik die misschien de groeten van u overbrengen".
Er volgt nu een pijnlijke stilte. Dan antwoordt het meisje: „Mijn ouders zijn beiden gestorven en broers of zusters heb ik niet".
De geus weet niet wat hij zal antwoorden. Hij is met zichzelf verlegen en voelt het leed van het ongelukkige meisje. Ze zijn nu bij de anderen aangekomen.
Ze zijn nu bij de anderen aangekomen. „Snel nu mannen!" kommandeert de aanvoerder. „Naar de poort! De zwaksten van de gevangenen moeten gedragen worden! Jullie weet waarheen". Het is een wonderlijk gezicht als de stoere geuzen de uitgeteerde gevangenen in hun sterke armen nemen en wegdragen. Zo snel ze kunnen verdwijnen ze met hvm buit in het duister. De zak met geroofde schatten wordt meteen meegenomen naar de wagen die een eind verderop staat.
Nauw'lijks is het troepje verdwenen of er klinkt hoefgetrappel. Geert is de eerste die het hoort. „Het gaat mis!" roept hij naar Ripperda. „Ik hoor ruiters naderen!" De geuzenaanvoerder luistert nu ook. „Warempel", zegt hij, „hoeveel zouden het er zijn?"
„Zeker twintig", denkt Geert. „Zijn alle gevangenen al weg?" vraagt Ripperda.
„Jawel, of nee, toch niet. Daar is zowaar de verloofde van uw dochter". Inderdaad is deze de anderen niet gevolgd.
„Ik zal met u strijden", zegt hij terwijl hij met uitgestoken hand op Ripperda toeloopt. „Doe het niet Huib", waarschuvsrt deze. „De wagen vertrekt zo spoedig mogelijk. Toe, ga nu!"
„Ik ga niet, Ripperda!" antwoordt de jonge man. „Geef rmj een wapen, dan zal ik me verdedigen". Ripperda merkt dat het besluit van zijn aanstaande schoonzoon vaststaat.
„Als je dan niet anders wilt. vooruit dan maar. Hier is een zwaard". Het wordt nu hoog tijd dat de geuzen zich gereedhouden voor de strijd. De Spanjaarden naderen reeds. De geuzen horen het gesnuif der paarden en het getrappel van de hoeven op de hardbevroren grond.
„Blijf aaneengesloten mannen!" schreeuwt Ripperda boven het lawaai uit. „Zorg dat je in de rug gedekt bent!" Zelf rent hij naar de kloosterpoort en sluit deze achter zich. „De monniken mochten eens te hulp snellen", zegt hij tegen Klaas die naast hem staat.
„Het is te hopen dat onze makkers spoedig terugkeren", zegt deze. „Ons aantal is te gering voor deze overmacht. Maar hallo! wat is dat? Daar zijn ze reeds. Ha! nu gaat het pas beginnen. We zullen de spekken wel eens een lesje geven". Wel tweeëntwintig Spaanse ruiters ko
Wel tweeëntwintig Spaanse ruiters komen uit de nevel naar voren stormen. „Dat wordt menens", mompelt Geert die hen reeds met uitgetrokken mes opwacht. „Ik moet zien dat ik een zwaard machtig word. Met een mes begin ik niet veel".
De ruiters hebben him lansen reeds geveld. In woeste ren stormen ze op de geuzen toe en het lijkt er op dat deze door de wild geworden paarden verpletterd zullen worden. Maar Ripperda's mannen zijn in het voordeel! Ze staan tegen de muur van het klooster en zijn in de rug gedekt. De Spanjaarden verdringen elkaar op de smalle brug. De paarden steigeren wild...
Geert weet zich tussen de woeste dieren te dringen en snijdt een der paarden de hakpezen door. Als verlamd stort het dier neer en laat een smartelijk gehinnik horen. Het doet Geert pijn. Hij houdt veel van paarden en het spijt hem dat hij dit dier op deze wijze neer moet vellen. Maar het moet! Het kan niet anders! De ruiter valt van zijn paard en blijft met zijn rechtervoet in de stijgbeugel hangen. Hij wü zich loswringen maar het paard valt boven op hem. De Spanjaard doet wanhopige pogingen om zich op te richten maar Geert is reeds bij hem en stoot z'n tegenstander zijn geducht jagersmes in de borst. Rochelend valt de Spanjaard neer. Geert ontneemt hem zijn zwaard. De ruiters zijn allen gewapend met zwaarden en lansen. Geert is blij dat hij een goed wapen heeft bemachtigd. Met een grote sprong stort hij zich tussen de strijdenden. „Nu zal je weten hoe Geert Lammers zich wreekt!" schreeuwt hij met van woede vlammende oaen.
„Moordenaars van mijn ouders zijn jullie!" Hij ziet hoe een van zijn makkers met een ruiter worstelt en geeft de Spanjaard een geduchte slag op de schouder, zodat deze zich wel genoodzaakt ziet de strijd te staken. Een andere soldaat stormt op Geert toe en stoot zijn lans in diens richting. Ternauwernood kan Geert de slag ontwijken. Door een snelle, zijwaardse sprong weet hij echter aan het moordend Wapen te ontkomen. Met een geweldige kracht hanteert hij zijn zwaard. Opnieuw waagt de Spanjaard een aanval maar ook deze ontwijkt de geus. Behendig weet hij zijdelings van de ruiter te komen. Door het gedrang op de brug kan de ruiter zijn paard niet snel genoeg keren. Met reuzenkracht treft Geert's zwaard zijn tegenstander en splijt diens hoofd in tweeën. Met een kreet stort de ruiter van zijn paard. Het angstig geworden dier keert zich op zijn achterpoten en ontvlucht de strijd.
De aanvoerder der Spanjaarden ziet dat het mis gaat. Zijn ruiters worden in hun bewegingen belemmerd. De paarden verdringen elkaar op de smalle brug. „Terug mannen!" buldert hij, „zo gaat het niet!"
Zijn stem gaat echter verloren in het strijdgewoel. Er wordt hevig gevochten. Verschillende Spanjaarden liggen reeds dood of gewond ter aarde. De geuzen hebben tot nu toe nog geen enkel verües te betreuren. „Hierheen mannen! volgt nuj!" roept de aanvoerder nogmaals. Hij wendt zijn paard en weet uit het strijdgewoel te ontkomen. De anderen volgen zijn voorbeeld.
„Laat de paarden hier op de weg achter!" beveelt de hopman. „Te voet gaat het beter. Voorwaarts mannen! Sla dood die boerenkinkels!"
Opnieuw wagen de Spanjaarden een aanval. Twee soldaten blijven bij de paarden achter. De geuzen hebben van de korte rustpauze dankbaar gebruik gemaakt om zich opnieuw op te stellen. Ze staan nu weer tegen de muur. wordt vervolgd
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 juni 1980
Eilanden-Nieuws | 10 Pagina's