Zestienjarig verblijf
Men zegt ook wel eens in een „oudeliedenpakhuis", doch dat woord wil ik met bezigen, het klinkt ten opzichte van onze vaderlandse bejaardenonderkomens wat oneerbiedig. Zelfs in vroegere jaren toen die z.g. oude mannen/vrouwen tehuizen veel primitiever waren, en tevens de verzorging nogal te kort schoot, kon dat woord „pakhuis" niet dan degenererend klinken.
Om echter een idee te geven hoe nog niet zo lang geleden deze bejaardentehuizen funktioneerden, geef ik hierover iets weer van de om zijn boek over „Bartje" bekende schrijver Anne de Vries, die daarin blijk gaf zich niet alleen over de jeugd te interesseren maar ook op de hoogte te zijn van de toenmalige problemen van de oude mensen, die men thans aanduidt als „senioren". Het gaat dan over oude mannen en vrouwen, die om verschillende redenen ondergebracht werden m oudeliedentehuizen der gemeente. Het was het huis der verlatenen, van de eenzamen. Ze werden daarin geborgen door familieleden, door het armbestuur of door de kerk. Er was dan een aparte zitzaal voor mannen en voor vrouwen en dito slaapzalen. Een enkele keer kwam het voor dat een beter gesitueerd echtpaar een kamertje beschikbaar werd gesteld. De dagelijkse leiding was in handen van de zogenaamde vader en moeder. Het eigenlijk bestuur berustte in handen van regenten. Bij invaliditeit en seniel verval der vermogens waren zulke bewoners wel onder toezicht van vader en moeder (gediplomeerde verpleegsters waren daarvoor niet beschikbaar) en verder was men toch in hoofdzaak aangewezen op hulp van medebewoners. De meest vitalen onder hen ontvingen voor verpleeghulp drie stuivers per week extra zakgeld. Deze waren bij tijdelijke afwezigheid van vader en moeder ook aangewezen leiding te geven. Vervelen deden de bejaarden zich Weinig. Er gebeurde iedere dag wel wat. En zelfs de kleinste voorvallen hielden hun gedachten en gesprekken aan de gang. Bezoekuren waren er op gezette tijden. Verder zaten de m.annen zowel als de vrouwen maar te zitten. Van echtelijk samenzijn was hoegenaamd geen sprake. Alleen bij zomerweer waren verschillenden hunner in de onüiggende tuin te vinden en hoorde men op het bankje gezeten vaak de wonderlijkste verhalen over het eertijdse. Verder had men eens per week de uitgaansmiddag. Klokke drie luidde moeder de bel en opende vader het grote hek. Zij zwierven dan uit. De mannen meest alleen, de vrouwen in groepjes.
Doch na een paar uur keerden de meesten alweer terug. Zij hadden hun suikert je of peprmunt of de mannen hun tïibak gekocht en wat moesten ze nog meer? Nu zou ik hierachter een punt kunnen zetten, maar ik voeg er nog een stukje aan toe, waaruit de gemoedelijke verstandhouding onderling blijkt.
Het gebeurde op een zomerse middag dat meerdere bewoners het zochten op de banken m de tuin van het gebouw. Toen kwam er bezoek. Een oude man met een pet op en een jongere meneer met een gleufhoed en de regenjas over de arm en een tas in de hand. Na gebeld te hebben, werd de deur geopend en trad men binnen. De in de tuin aanwezige bewoners mompelden: dat zal wel een nieuwe maat zijn.
Na een kwartier kwamen ze weer naar buiten, nu zonder het koffertje. De jonge man druk pratende tot bij de uitgang en toen klopte hij de oude man op de schouder en zei: „Nu vader, je houdt je maar taai hoor!"
„Jongen, jongen", was het enige antwoord en de oude man bleef kijken tot de jonge man om de hoek verdween. Toen stond één van de flinkste mannen op en ging naar de nieuweling, die schijnbaar geen raad wist met zijn eigen figuur en zei: „Zo, zo! Ik denk dat we er een nieuwe kameraad bij hebben." „Ja", antwoordde deze, „dat was mien zeun, een goeie jongen. Hij heeft het ver gebracht, hij is schriever bij een notaris. Zijn vader was maar een arme sohildersknecht". En daama op het bankje zittende, vervolgde hij: „Na het sterven van mijn vrouw ben ik vier jaar bij hun thuis geweest. Eerst was er een kleine, later kwam er nog één. En nu is mijn schoondochter in verwachting en toen kon het niet meer. Och ja, mijn schoondochter was ook goed voor me, maar ja, het is toch geen eigen hé! En ja nu ben ik dan hier, dat is het leste!"
„Nee Berend," zei degene die de nieuweling op het bankje gehaald had, „nee niet het leste. Wij moeten allen nog weer een keer verhuizen. En als dat komt, wat zeg je dan Berend?" „Al waren je zonden als scharlaken " verder bracht de oude man het niet.
L. W. M. (86) oud-Flakkeeënaar, die zelf al 16 jaar elders in een bej. centrum verblijft. "Ar TV
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 juni 1980
Eilanden-Nieuws | 10 Pagina's