Hans van de Berghoocte
Vervolgverhaal
Amsterdam - H. A. van Bottenburg N.V.
— 19 —
Ja, dat wel, maar nu zij hier tot rust kwam, zag zij haar dikwijls agressief reageren wel degelijk als een fout. Wat had zij zich niet opgewonden toen zij tot de ontdekking kwam, dat zij wéér een kind verwachtte. En nu lag datzelfde kindje als een schat in haar arm, als een gave van God, door menige kinderloze moeder haar benijd. Wie zou het groot mogen brengen? Neen, zij niet, dat voelde zij bij intuïtie en toch wilde zij het niet als straf voelen. Zó straft God niet. Als 't v/aar bleek, was het alleen omdat Hij in Zijn wijsheid dit zo beschikt had, 't zó beter vond.
Haalde moeder Stettler dat laatst niet in haar gebed aan, toen zij met haar bad? Of zij dat toen bewaist of onbewust gedaan had? In ieder geval had het haar in haar voorgevoel gesterkt. Wat was Max bUj geweest met zijn lief dochtertje en wat deed hij gisteravond spontaan hartelijk, alsof hij goed wilde maken, dat hij zo vaak prikkelbaar tegen haar geweest was.
En toch... en toch zijn liefde, zijn sterke mannenliefde bezat ze niet, had ze nooit bezeten. Toen zij kort na de geboorte van Maxje tot die ontstellende zekerheid kwam, had het in haar gestormd als nooit te voren. Dat waren bange weken geweest, die daarop gevolgd waren. Niemand w^ist en zou ooit weten, dat haar lichamelijke aftakeling, zo kort na haar huwelijk, geen gevolg was van de geboorte van haar eersteling. Dat blééf haar geheim.
Neen, zij kon haar man niet van ontrouw betichten, maar zij wist: er was in zijn hart geen plaats voor haar eerste grote liefde. Heel vaag eerst was dat bange gevoel komen aansluipen, tot zij op eenmaal zekerheid had. Vanaf dat ogenblik had zij zich gesloten en in koele onverschilligheid naast hem geleefd. Natuurlijk had dit alles invloed gehad op haar toch al niet te sterk zenuwgestel. Toen zij tot de ontdekking kwam dat
Toen zij tot de ontdekking kwam dat zij weer een kind verwachtte, had zij er niet meer tegenop gekund en haar man het ene verwijt na het ander naar het hoofd geslingerd. Ja, nu zag zij wel in, dat zij dit niet had mogen doen, maar zij had in die dagen geen rem gehad. De eerst geringe struma-klachten waren van week tot week toegenomen. om ten slotte in een totale zenuwoverspanning te eindigen. Als een verademing zowel voor Max als voor haarzelf was het ogenblik aangebroken dat alles er op ging wijzen, dat het kind spoedig geboren zou worden. Met veel zorg had Max haar toen
Met veel zorg had Max haar toen naar het ziekenhuis in Martigny gebracht. Wat had die zorg haar goed gedaan. Op dat ogenblik had zij zich niet verdiept of die zorg uit liefde of medelijden geboren was, maar met ontroering aangenomen. Toen wist zij ook, dat haar liefde voor Max nog niet gestorven was, al had zij die naar zij meende met eigen hand ten grave gedragen.
Met schrik ontdekt zij, dat er tranen druppelen op 't kleine hoofdje dat in haar arm rust.
„Mijn kindje, wat dat moeder nu!"
Andermaal drukt zij 't kleintje tegen zich aan.
„Weet je, dat ik nu pas van je houd? Nadat ik je gezien heb? Neen, ik heb je al die maanden dat ik je droeg, niet lief gehad. Met jouw groeien groeide mijn tegenzin je te moeteri ontvangen. Je broertje Maxje, die had vanaf het eerste ogenblik dat ik hem onder mijn hart wist, mijn grote moederliefde. Voor jouw wilde ik geen plaatsje in hart en huis inruimen. Ja, ik heb je in mijn moeilijke ogenblikken meer dan eens verwenst. Arm kleintje toch! Juist nu ik je wel wil bezitten, een grote plaats in wil ruimen, nu geloof ik, dat ik je niet lang bezitten zal. Neen, laat ik het beter zeggen, dat jij moeder niet lang bezitten zult. En daarom vraag ik nu elk ogenblik om je bij me te mogen hebben. Maar dat weten ze niet! Dat weet moeder alleen en jou zal het niet hinderen, dat je zo rustig in moeders arm ligt. Klein popje, wat ben je toch een mooi kindje. Wie zal je groot brengen? Zou Marietje het zijn? Maar Marietje is van Hans! En toch... en toch gelooft moeder, dat "
Langzaam vallen twee moede ogen dicht en komt een afgetobt moedertje even tot rust.
Als Olga een uur later verward de ogen opslaat, staat zuster Frieda, de hoofdverpleegster, naast haar bed. „Maar wat zie ik daar! Ik kan mijn
„Maar wat zie ik daar! Ik kan mijn ogen niet geloven!"
„Niet boos zijn op zuster Liesbeth, 't is mijn schuld".
„Ja, ja alles goed en wel, maar zij heeft het toch maar toegegeven".
„Ik had het u willen vragen, maar u was er niet". „Was er dan zo'n haast bij?"
„Was er dan zo'n haast bij?" „Ik voelde me weer zo onrustig wor
„Ik voelde me weer zo onrustig worden, kreeg 't weer zo benauwd, mijn hart hamerde gewoon".
„En nu dan?"
„Ik geloof, dat ik even geslapen heb". „Even?" 't Moet zeker een paar uur geweest zijn".
„O ja? wat heerlijk! Dan heeft zuster Liesbeth me vast vergeten".
„Niet vergeten, maar zij was zo blij u bij haar komst in slaap te vinden, dat zij weer stil vertrokken is".
„Zuster Frieda, ik wilde u iets vragen".
„Ik luister!" En de reeds grijze verpleegster nam rustig een stoel en zette zich naast de zieke neer. „Zou ik mijn kindje op de kamer mo
„Zou ik mijn kindje op de kamer mogen hebben?''
„Dat zal de dokter moeten beslissen. 't Is juist naar een andere kamer gebracht omdat u volslagen rust nodig heeft".
,,Maar 't maakt mij juist onrustig. De eerste dagen was ik te moe me ergens in te verdiepen, nu verlang ik haar te zien".
„Zou het niet beter zijn, dat we daar nog even mee wachten?"
„Neen!"
„Wat komt dat er beslist uit".
„Ja, ik heb daar mijn reden voor".
„Laat me eens horen".
„Zoudt u 't zo niet willen geloven, zonder dat ik de reden zeg?"
„Dat is ook wat!"
Met bezorgdheid zag zuster Frieda dat haar patiënte weer onrustig begon te worden, een onrust die vóór alles vermeden moest worden. Grote druppels zweet parelden op het bleke voorhoofd, klam voelde de smalle witte hand, die zich, als om vast te houden, op zuster Frieda's sterke rode hand gelegd had.
„Luister eens vrouwtje. Vóór alle dingen moet het kleintje in de wieg, maar die zetten v/e dan zó neer, dat u het kindje steeds ziet. Is dat goed?"
„Ik ben u zo dankbaar, zuster Frieda".
„Zo, dan neem ik nu de jongedame mee. Wacht, ik zal zuster Liesbeth even bellen".
„Zult u niet boos op haar zijn?" „Die redt zich wel, geloof dat maar,
„Die redt zich wel, geloof dat maar, tob daar maar niet over. Hier Liesbeth, neem jij het kindje mee. Als moeder en kind straks geholpen zijn, breng je met een van de anderen 't wiegje hier heen en zet 't zo, dat ons moedertje haar meiske ziet, begrepen?"
„Ja zuster Frieda".
Zuster Liesbeth kon niet laten even te knipogen in de richting van de zieke, doch deze merkte het niet op, had het hoofd afgewend, de ogen gesloten, de handen gevouwen als één die dankt.
„Dokter Meylan, daar is Stettler om u te spreken". „Juist, ik heb naar hem gevraagd zus
„Juist, ik heb naar hem gevraagd zuster, laat hem binnenkomen".
„In de wachtkamer of hier, dokter?"
,,Hier maar". Een ogenblik later klopte Max Stett
Een ogenblik later klopte Max Stettler aan dokter Meylans werkkamer. „Stettler. Kom binnen, ga zitten. Ja,
„Stettler. Kom binnen, ga zitten. Ja, ik heb naar je gevraagd jonge man, ik wilde eens vertrouwelijk met je spreken".
wordt vervolgd
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 januari 1981
Eilanden-Nieuws | 10 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 januari 1981
Eilanden-Nieuws | 10 Pagina's