Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Overdenking ah de Heilige Schrift

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Overdenking ah de Heilige Schrift

3 minuten leestijd Arcering uitzetten

'S MENSEN „MAAR" EN GODS ,.MAAR"

Tekst: Jona 1 :3aen4a: Maar Jona maakte zich op om te , _ ^ . , ^ vluchten naar Tarsis, van het aan- gezicht des Heeren Maar de Heere wierp een grote wind op de zee.

Ieder mens is van nature getekend door het woordje „maar". Het is bij Adam begonnen. De Heere had hem goed en naar Zijn beeld geschapen: vol- maakt. Hij had hem begunstigd boven alle schepselen. Aan niets ontbrak het Adam. Maar Adam brak met God. Jona ontving als dienstknecht van God de opdracht naar Ninevé te gaan om te- gen haar te prediken. Jona moest naar het oosten, maar hij ging naar het westen. Jona moest preken, maar hij ging slapen. De Heere geeft ons het leven om tot Zijn eer te leven, maar we leven voor onszelf. God geeft ons genadetijd opdat we tot bekering ko- men, maar we stellen het uit tot ja wanneer dat weten we zelf niet. Ons menselijk „maar" is gericht te- gen Gbd. Wat heeft Hij ons gedaan? Hij heeft het ons aan niets in tijdelijk op- zicht doen ontbreken en anders heeft Hij ons in ieder geval veel en veel meer geschonken dan waar we recht op heb- ben. Hij is een goeddoend Gods over ons. Ons „maar" is zonde tegen een liefrijk en goeddoend God. Het is daarom zo onbegrijpelijk. Het is daarom ook zo vreselijk,

Ons „maar" waarmede we God de Heere op Zijn hart trappen en waarme- de we Hem onthouden waar Hij recht op heeft, is een huiveringwekkende werkelijkheid. Er is geen oorzaak voor, we hebben er geen reden toe, maar

toch doen we het. Ons „maar" is vreselijk omdat de Heere er zo ontzettend door bedroefd wordt, omdat we Hem ermede van Zijn eer beroven, omdat we Hem ermede een klap in Zijn heilig, goddelijk, ma- jesteitelijk aangezicht geven.

X X X Ten tweede is het vreselijk omdat het de weg naar beneden betekent. Het is het hellend vlak der zonde. We zien het aan Jona. Er staat van hem geschreven: en hij kwam af. In onze gedachten zien we hem de bergen van het hoogland afdalen naar de kust. De gang is naar beneden. Eenmaal op het schip gekomen, ging hij nteder in hetzelve. Nog verder bergafwaarts. • ^ ,.

Jonas gang naar beneden is beeld van het leven zonder God. Dat is een l^ven naar de diepte, een leven dat ein- digt in de diepste plaats, de hel.

digt in de diepste plaats, de hel. j^^^g ^^g^ „aar het oosten, maar hij gaat naar het westen. Hij gaat naar zonsondergang. Naar de ondergang van f J^^ i^ven. Wanneer we in onze gedachten Jona aan boord van het schip bene- dendeks zien slapen en de donder van het onweer waarmede het vreselijk noodweer gepaard gaat, naderbij horen komen, dan flitst het door ons heen: nog even en Jona zal zijn leven ellendig ein ^^^^^l ^""^^ "^^^^'"t^ ^*'P ^°°'ï'='=5i'/J beneden naar de bodem van de Middel- l^ndse Zee te zakken en te zmken.

x X x ^ ,. •• v, i i,<• t... 2° onbegrijpehjk als het eerste ..maar", het menselijke „maar , de zon ^^e is, zo ongedacht en ondoorgronde 1^^ is het tv^eede maar Gods „maar ^e genade. Jona heeft de Heere dienst geweigerd; h« is bij Hem vandaan ge ^1^5^^. Nochtans laat de Heere Jona niet los en gaat Hij hem achterna. Jona l^^eft de eeuwige dood verdiend en nochtans laat de Heere hem met ten on der gaan Maar de Heere wierp een S'-ote wmd op de zee dat betekent: Hi] ?°^kt Jona op, die bij Hem vandaan loopt; Hij kijkt om naar een mens die op g^» klucht van Hem af nooit meer naar

g^» klucht van Hem af nooit meer naar ^em heeft omgezien, De Heere gebruikt een door Hem ver oorzaakte en bestuurde storm om Jona stil te doen staan op zijn vaart van Hem af. Hij laat de zondaar Jona niet verder gaan op de weg ten verderve. Ondoor grondelijk v/onder. Terwijl op aarde een deserteur gearresteerd wordt om tegen de muur gezet en geëxecuteerd te wor den, arresteert de Heere Jona, die zich het waard heeft gemaakt voor eeuwig verdelgd te worden, om hem te behou- den voor de eeuwige ondergang. Ja, het wonder van Gods ,,maar" wordt nog groter als we zien dat de Heere Zich over Jona ontfermt terwijl er zelfs geen woord van schuldbelijdenis over zijn lippen is gekomen. Dat is nu de genade Gods. Hij doet alles eenzijdig. Van de mens is er niets bij.

Ik ben zo verloren in mijn geestelijke doodslaat dat ik niet naar God vraag, dat ik geen berouw over mijn zonden heb, dat ik slaap en blijf slapen op weg naar de eeuwige diepte. Maar de Heere Dan betoont Hij Zich in het leven van al de Zijnen de Eerste. Als de volzalige God in Zichzelf, Die geen mens nodig heeft, vernedert en verlaagt Hij Zich zo diep dat Hij ongevraagd overkomt. Dat is de rijke juichensstof van al Gods volk: als het aan mij had gelegen, dan nooit, maar Hij, Hij alleen.

Als we dat uit eigen inleving mogen kennen, dan kennen we ook die Persoon, in Wie Gods „maar" levende werkelijkheid is geworden: Jezus Christus. Hij als Borg en Plaatsvervanger de dood in, opdat ik uit mijn doodslaap zou gewekt worden; Hij de hel in, opdat ik van het eeuwig verderf bevrijd zou worden. Hij, Die geen zonde gekend noch gedaan had, heeft de straf ondergaan, opdat ik, die niet anders heb gedaan dan zondigen, genade zou ontvangen. Genade in, door en om Hem. Dan schrei ik hete tranen van berouw over mijn eigen „maar".

Dan heb ik een walg van mezelf. Dan schrei ik tranen van niet-begrijpende verwondering en aanbidding. De tweede persoon van het goddelijk wezen krijgt gestalte en waarde in en voor mijn ziel, meer en meer. Het vuur van de liefde, eenzijdig door Hem in mijn binnenste ontstoken, laait en loeit: Mijn Liefste is blank en rood, Zijn gehemelte is enkel zoetigheid, en al wat aan Hem is, is gans begeerlijk. Zulk een is mijn Liefste; ja, zulk een

Zulk een is mijn Liefste; ja, zulk een is mijn Vriend, gij dochters van Jeruzalem.

Lezer, hoe staat het met u? Mag u weten van dat goddelijke „maar"? Of vaart u nog steeds in dezelfde richting en met dezelfde vaart over de levenszee als waarin en waarmee u het leven bij de ontvangenis begonnen bent? Wat is dat dan erg. Wat is dat dan verschrikkelijk. Dan gaat u naar beneden. Naar de ondergang.

Ook nu wil de Heere Zich de Eerste betonen door met Zijn Woord als de grote Opperschipper uit de hemel neer te dalen tot u en u bij de arm te pakken en u door elkaar te schudden en het u in alle bewogenheid en ernst toe te roepen: Wat is u, gij hardslapende? Sta op, roep tot uw God.

W. J. op 't Hof. V.D.M.

Dit artikel werd u aangeboden door: Eilanden-Nieuws

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 januari 1981

Eilanden-Nieuws | 12 Pagina's

Overdenking ah de Heilige Schrift

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 januari 1981

Eilanden-Nieuws | 12 Pagina's