Vervolgverhaal
- 5 -
Even is het stil in de kamer, maar dan zegt tante Marie: „Wat denk je, zullen we hen die tijd bij ons in huis nemen, ze zouden er mee geholpen zijn, tenminste, als je gezondheid het toelaat. En je weet dat ik Neel graag mag en hoeveel vriendschap hebben we in de loop der jaren niet van haar gehad?" Tante Marie kijkt haar broer onderzoekend aan.
„Ik vind het een goed idee van je", antwoordt deze, „we hebben ruimte genoeg hier en ik weet zeker, dat vooral Neel het prettig zal vinden nog eens in haar vroeger ouderlijk huis te logeren. Laten we dat maar doen, en wat mijn gezondheid betreft, je weet wat ik gezegd heb. Ik was toch van plan om eerstdaags weer eens naar de molen te gaan en nu komt het helemaal goed uit. Ik ga er morgen bij leven en welzijn naar toe om ze jouw voorstel aan te bieden".
„Ik had niet anders verwacht", zegt tante Marie en haar stem klinkt opgewekt. Zij is blij, dat haar broer niet meer op het sombere onderwerp van daareven terugkomt en zij vindt het reuze gezellig, dat Neel haar een paar maanden gezelschap komt houden, tenminste als zij nog geen andere oplossing hebben gevonden.
„Wil je nog koffie?" De boer schudt van nee.
De boer schudt van nee.
Het wordt stil in de kamer en van der Zande vervalt in diep gepeins. Tante Marie verdwijnt in de keuken, waar zij nog het een en ander te doen heeft.
Even later staat de oude boer moeizaam op en even schemert het voor zijn ogen. Dan loopt hij naar de voorkamer om een boek uit de boekenkast te halen. Maar dan valt zijn oog op de tafel. Daarop ligt een blad. Tante Marie heeft dit zeker weer van de een of andere te lezen gekregen. Van der Zande bladert het blad door en leest hier
Van der Zande bladert het blad door en leest hier en daar een stukje. Hè, wat is dat? Een artikel met als titel 'de minste!' Dat wil hij wel eens even lezen. Immers, is hij zelf niet vele jaren de meeste geweest om door diepe wegen de minste te wor den. Het lijkt wel of de inhoud van het verhaal een beetje op zijn wederwaardigheden slaat. Van der Zande begint te lezen:
„Vader!"
Wild, als die van een getroffen roofdier, klinkt de kreet op, en wordt scherp weerkaatst over de grote deel. Wild, en tegelijk nameloos droef en verwijtend. Bleek staan ze tegenover elkaar, vader en zoon... De vader die z'n zoon sloeg, de zoon die z'n vader niet herkent. Verbaasd en verschrikt staan de arbeiders op de deel, hun werk vergetend, en vol spanning vragen zij zich af, wat nu gebeuren gaat tussen die twee... Woest fonkelen de ogen van de jonge man, z'n vuist balt zich... maar dan plots laat hij de al opgeheven arm zakken en vertrekt met driftige passen. Ook de knechts zijn weggegaan, maar nog steeds
Ook de knechts zijn weggegaan, maar nog steeds staat daar alleen de oude Kamminga, alleen met z'n drift.
„Die jongen ook, die jongen!" mompelt hij al maar, en somber turen zijn ogen naar iets heel vers.
Al eenjaar had hij gemerkt dat zijn zoon zo vaak z'n avonden doorbracht bij het schoolhoofd en telkens werd hem door kennissen gevraagd of ze het al eens waren. Jan en die Willy Klein. Hij had het nog steeds niet willen, niet kunnen geloven, de mogelijkheid ervan weggepraat zelfs bij zichzelf, en anderen. Tot nu vanmorgen Jan erover begonnen was, en gezegd had, dat hij zou willen trouwen met Willy Klein, de dochter van de hoofdonderwijzer.
Jan, z'n enige zoon, de erfgenaam van de rijke Kamminga-State, trouwen met een onderwijzeresje! Een onderwijzeresje, de vrouw van een Kamminga, terwijl geslacht op geslacht getrouwd was met de rijkste boerendochter van hun plaats. Zijn vrouw was een Rinkema, z'n moeder een Vaartstra, z'n grootmoeder een Hobbema, en nu zou Jan een arm meisje, een vreemdelinge trouwen?
Dat nooit! En de jongen niet eens een antwoord gunnend
En de jongen niet eens een antwoord gunnend was hij driftig weggelopen. Bij 't koffiedrinken was zijn zoon er weer over begonnen, en weer was hij weggegaan, de deel op, maar Jan was hem gevolgd, dringend om een antwoord, en toen in zijn gekwetste hoogmoed, en teugeloze drift, had hij hem geslagen, zijn forse, sterke jongen, zijn trots!
Boven op zijn kamertje zit de zoon donker voor zich uit te staren, in elkaar gedoken, op de grote koffer, zo pas door hem ingepakt. Heel de blijde onbezorgd jeugd door hem hier doorgebracht gaat zijn geest voorbij, en bij het denken daaraan mompelt hij steeds weer: „Ik blijf' maar dan voelt hij zijn gloeiende wang weer. Al zijn trots komt weer boven. Vastberaden staat hij op, kijkt nog eenmaal lang en somber rond, en gaat dan vlug weg...
Drie jaar zijn voorbijgegaan sinds de dag waarop Jan Kamminga-State verliet, de dag, die altijd in zijn gedachten blijven zal, want nog steeds kleuren schaamte en drift zijn gezicht donkerder, als hij eraan denkt hoe toen zijn vader hem, de trotse, sloeg, in 't bijzijn van de arbeiders. Vele is er sindsdien gebeurd. Zonder toestemming van zijn vader, zijn Willy en Jan getrouwd, en naar Canada getrokken, waar alles hen mee scheen te lopen. Na een paar jaar hadden zij een kleine, welvarende farm met volle schuren... want de oogst was goed geweest, totdat plotseling de woedende elementen 't als om strijd gemunt schenen te hebben op de boerderij.
De bliksem sloeg in, in zijn volle korenschuren en verwoestte in één slag alles wat hij dat jaar zo moeizaam bijeengebracht had. Maar dat was nog niet genoeg. Zware regens plasten neer, weten achter elkaar en vulden de rivier die zijn landerijen doorsneed, tot ongekende hoogte. Het water kwam en de uitwerking was vreselijk.
Het water kwam en de uitwerking was vreselijk. Alles werd meegesleurd en met moeite konden de mensen worden gered. Van alles beroofd moest hij werk gaan zoeken in de streek, die zo zwaar geteisterd, geen werk meer bieden kon. Tenslotte ging hij, de trotse sterke Fries, de grote wouden in, zich verhurend als kolenbrander. Na 't kolenbranden had hij bomen geveld en het zwaarste werk was niet zwaar genoeg voor hem. Dikwijls, na zo'n lange, zware dag, voor zijn armelijke blokhut gezeten, liet hij zijn gedachten gaan naar 'thuis' naar Holland, naar Friesland. Het eerste jaar toen alles hem voor de wind ging, had hij dat ook wel, veel zelfs gedaan, maar met een gevoel van de meerder geweest te zijn, de sterkste, die in zijn recht stond. De laatste tijd kwam echter vaak twijfel in zijn hart en met hem de vraag: „Zou ik misschien toch verkeerd gedaan hebben, en God mij nu straffen?"
Ook deze avond heeft hij weer lang over die vraag nagedacht. Moeilijk, heel moeilijk valt het hem, met zijn koppige natuur, te buigen, ongelijk te bekennen; al dieper rimpelt zich zijn voorhoofd en 't is hem aan te zien dat hij zwaar lijdt, als hij moeilijk, hortend en stotend zegt:
(wordt vervolgd)
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 februari 1992
Eilanden-Nieuws | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 februari 1992
Eilanden-Nieuws | 12 Pagina's