Nynke
‘En,’ hoorde hij de baljuw zeggen, ‘er ligt meer dan een meter sneeuw buiten de muren en helaas moet ik vaststellen dat de stad zich op dit moment in staat van isolement bevindt. Iedere inwoner vecht op dit moment alleen maar voor voedsel en voor warmte. Brandstof is van levensbelang, maar is helaas schaars. De situatie in de stad is ernstig.’ Hij noteerde aan het einde van de vergadering de maatregelen die de baljuw afkondigde: gezamenlijk organiseren van tochten naar de bossen buiten de stad om brandhout te verzamelen en te jagen op de reeën die de duinen en de bossen bevolkten. Voedsel ging op rantsoen en zelfs de kloostervoorraden zouden moeten worden aangesproken om de bevolking deze moeilijke periode door te helpen.
Adem hing als mist om zijn hoofd, langzaam oplossend in de fel koude lucht. Een bleekblauwe lucht stond boven het bevroren en besneeuwde land, aan de einder geleidelijk naar wit kleurend en overlopend in het even witte land. Hij had zijn paard stilgehouden en stond roerloos te midden van de totale witheid. Achter hem rezen de toren en de muur van de stad boven de sneeuw uit, nog net zichtbaar als je het smalle pad afkeek. Hij snoof de geur van de winter op, onverwacht lichtroze en met een vleugje geel. Er was geen wind en over de dik besneeuwde struiken en bomen naast het pad klonken geluiden uit de verre omtrek door de stilte heen. Scholeksters, opgewonden strijdend om iets eetbaars. Gekrijs van meeuwen. Een hond, ver weg in de buurt van Ouddorp, blaffend om onraad of een bot of van de honger. Een rookpluim in de verte achter de bosjes, nog voordat het bos daar zelf oprees in kille witheid, gaf de plaats van Nynkes hofstee aan. Hij liet de stilte tot zijn binnenste doordringen, in een poging om zijn gedachten tot rust te brengen. De flanken van het paard trilden onder zijn benen. Zelfs op de nek en flanken van het dier flonkerden ijskristallen in het bleekgouden zonlicht. De wereld kwam langzaam tot stilstand, dacht hij. Het stromende water, dik gemaakt door klonten ijs, was uiteindelijk met een laatste krak en tinkeling in een nog golvende pose gestold. Al het levende was bedekt onder een dikke laag wit en slechts de mensen en enkele dieren bewogen zich door deze wereld. Het paard verzette met een schrapend geluid een been. De paardenadem zakte in wolkjes langzaam naar beneden. De witheid van de wereld was overweldigend, alle perspectief was verdwenen, de diepte was niet meer te peilen en in die tijdloze wereld stond hij daar onder de hoge bleke hemel, en hij voelde zich klein en groots tegelijk. Klein in de onafzienbaarheid van de dingen, de peilloosheid van alles om hem heen. Groots omdat deze hele wereld op de een of andere manier om hem leek te draaien, steeds weer alleen om hem, als een rad waarvan hij de as was, een cirkel waarvan hij het middelpunt vormde. Hij voelde zich onkwetsbaar op dit moment, in staat tot alle dingen die hij maar wilde. Hij was stadsschrijver, Marieke was zijn vrouw, zijn zoon Johannes was een gezonde jongen, en alles waarop hij zijn zinnen zette lukte en ging hem goed af. Een hartslag later werd hij zich bewust van zijn Godslasterlijke gedachten. Hij sloeg een kruis en vroeg Maria om vergeving voor hem te vragen. Natuurlijk was alles uit Gods hand ontvangen, had hij er slechts verlangend naartoe kunnen werken, maar moest het allereerst gezegend worden vanuit de hemelse gewesten. Maar nu doemde een nieuwe gedachte in hem op, trots en hoog zijn hoofd in galopperend, en die was nog erger dan de vorige. Hij schrok op – nee, God zal me straffen voor deze gedachten – en kuchte hardop, gaf het paard de sporen en probeerde die gedachte weg te sturen. Hij vestigde zijn aandacht bewust op andere dingen, zoals de sporen in de sneeuw van een ander paard en de naderende rookpluim, en de vraag of hij van Nynke nog meer hout zou kunnen krijgen en hoe hij dat het beste in Goedereede zou kunnen krijgen. Daar was de laatste bocht al en het zicht op de hofstee ontvouwde zich voor zijn ogen, de trotse hofstee waarvan de dikke rookpluim uit de schoorsteen verried dat hier nog hout in overvloed was en warmte, warmte… In één oogopslag zag hij dat een ruime strook rond de hofstee sneeuwvrij was gemaakt en hij vroeg zich vol respect af hoe ze dat voor elkaar had gekregen. De kinderen zouden wel geholpen hebben, maar toch. Een breed pad naar de schuren en stallen maakte duidelijk dat ook de melken voedselvoorziening nog goed geregeld waren, dat er hier geen sprake was van tekort en ellende. Hij dacht terug aan de beelden uit Goedereede, aan hun eigen magere voorraadkast en ook aan… maar dat laatste schudde hij van zich af, liet hij niet verder in zijn hoofd toe.
Hij stapte van zijn paard, stram van de kou en leidde het dier naar de schuur achter het huis. In de schuur de heerlijke geur van stro, paardenlijven, haver en ammoniak. Toen hij weer buiten kwam, liep hij om het huis heen, maar voordat hij bij de deur was klonk achter hem een stem. ‘Lenert!’
Hij draaide zich snel om. ‘Nynke.’
‘Ik dacht al dat je zou komen. Er ligt een pakket met kaas, aardappels en witte kool voor je klaar. En nog een paar repen gerookt spek.’
Alleen al bij het horen ervan voelde hij de honger in zijn lege maag opvlammen. ‘Dank je wel,’ knikte hij. ‘Dat hebben we nodig. Ik zal je ervoor betalen.’
Nynke keek hem aan en zweeg.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 december 2022
Eilanden-Nieuws | 24 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 december 2022
Eilanden-Nieuws | 24 Pagina's