Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Nynke

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Nynke

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

20

1576

Het was heel vroeg in de ochtend, nog nacht wellicht, toen hij wakker werd. Zijn keel was droog, hij kon maar net een hoestbui onderdrukken. Voorzichtig stapte hij uit de bedstee, de vloer was koud onder zijn voeten. Hij liep naar de keuken, zocht in het duister de kan met bier en schonk voorzichtig een nap vol. Het hielp in ieder geval tegen de kriebel in zijn keel. Hij keek door een spleet in de gordijnen naar buiten. Het was nog volslagen donker, zo te zien zou het nog wel even duren voor het licht werd. Het trok hem niet om terug te gaan naar de bedstee. Hij liep naar de achterdeur, schoof de grendel opzij en stapte naar buiten. De koude nachtlucht maakte hem klaarwakker. Hij had de nap bier nog in zijn hand en nam een slok. Op het achterplaatsje bleef hij staan. Boven hem was een heldere sterrenhemel. Hij keek er een tijdje naar. Om hem heen lag de stad volkomen stil. Hij luisterde naar de stilte, voelde de kou niet meer, was slechts onderdeel van deze wereld waarboven de sterren fonkelden.

Terwijl hij daar stond, schoof boven hem de sterrenhemel dicht. Het was alsof vanuit het oosten een grote hand langzaam maar zeker de sterren één voor één doofde. Hij zag het aan, tot de hemel helemaal zwart was, ook de laatste sterrenstreep in het uiterste westen. Niet veel later begon het te regenen.

Hij kon er niet toe komen naar binnen te gaan. De regen herinnerde hem aan die ene avond, jaren geleden. Hij was samen met Nynke aan het werk op het land achter hun huis. De avond viel, hij was bijna te moe om te blijven staan, maar Nynke zei: ‘Volhouden, broertje. Vannacht gaat het regenen, heel hard. En dan wordt het een week slecht weer, dus de aardappelen moeten eruit. Anders gaan ze rotten. Houd vol hoor. Dan mag je morgen lang slapen, net zo lang als je wilt.’ Hij had verder gewerkt, aardappel na aardappel uit de aarde gewroet. Het werd langzaam donker. Boven hen kwam een sterrenhemel, maar Nynke zei dat ze moesten doorwerken. Hij greep de aardappelplanten vast, stak op gevoel een riek naast de planten en wrikte hem omhoog, raapte de aardappels uit de losse grond en gooide ze in de houten emmer die naast hem stond. Zo gingen ze door, tot de lucht boven hen verduisterde en er geen ster meer te zien was. En nog waren er aardappelplanten. De eerste druppels vielen, maar er was nog één rij. Het ging harder regenen, de stem van Nynke klonk in de verte, het rook diep roodbruin, naar blubber en verrotting, maar zijn handen bleven bewegen en daar was eindelijk de laatste aardappelplant. Nynke kneep hem even in zijn schouder en kwam overeind. ‘We hebben het gered, broertje,’ zuchtte ze. ‘Wat ben je toch een taaie.’ Ze torste de laatste zware emmer met aardappels weg, naar de schuur. Hij bleef op zijn knieën zitten, de regen kletterde nu naar beneden, maar zijn benen weigerden.

Twee handen onder zijn oksels. Hij werd omhooggetrokken. Twee armen om hem heen, hij werd opgetild. Hij legde zijn hoofd op haar schouder en sloot zijn ogen. Ze fluisterde in zijn oor. ‘Ik ben trots op je, broertje. Morgen mag je net zo lang slapen als je wilt. En ik zal suikerpap voor je maken.’

Daaraan dacht hij, terwijl hij daar stond in de inmiddels kletterende regen achter hun huis. Hij draaide zich om, liep langzaam terug, ging weer naar binnen. Bij de deur kleedde hij zich uit, zijn kleren dropen van het water. Het had inderdaad een week lang geregend.

Hij zette een punt onder de laatste zin, liet een vingerdikke marge onder aan het perkament onbeschreven en rechtte zijn rug. Voordat hij verderging met het volgende blad liet hij zijn blik nog even langs de recht geschreven zinnen glijden, af en toe bewust een woord nalezend als een keurmeester die hier en daar een stukje kaas afsnijdt en proeft. Voorzichtig legde hij het blad opzij, linksboven aan de schrijftafel, pakte het volgende vel van het in klad geschreven verslag en legde het precies recht voor zich, boven aan de tafel. Hij pakte van de stapel rechts een nieuw, vers en onbeschreven perkament. Met een linnen doek wreef hij de pennenpunt op, tot die de vertrouwde dofgrijze glinstering had waaraan hij zo gehecht was. Voordat hij de pen in de inktpot doopte, snoof hij even van de volle, goudglanzende geur die eruit opsteeg en die zelfs het bloed in zijn aderen een blauwe kleur gaf als hij hem diep inademde. Voorzichtig zette hij de pot terug, rechts van het perkament, precies gelijk met de bovenkant ervan. Hij doopte de pennenpunt in de inkt tot die half diepdonkerblauw en half dofgrijsglanzend was, wierp een blik op de eerste zin van het kladverslag, plaatste de vinger van zijn linkerhand onder het punt waar de eerste zin zou moeten beginnen – een vingerdik onder de bovenkant van het perkament – en begon met schrijven. De woorden van de gistermiddag gehouden vergadering klonken nog na in zijn hoofd en hij putte soms meer uit de nog verse herinnering dan uit zijn in klad geschreven verslag. Een tijd lang schreef hij onafgebroken door, steeds na anderhalve zin de pennenpunt opnieuw in de inkt dopend.

Hij begon met de belegering en de overgave van Zierikzee, gisteren uitgebreid besproken binnen het stadsbestuur. Het was alsof het perkament kleiner en kleiner werd, van een klein wit velletje ver onder hem tot minder dan een stipje. Het marktplein was niet veel groter meer dan het perkament daarnet, de hele stad Goedereede verkleinde zich onder hem, tot hij besefte dat hij als een zeemeeuw was opgestegen. Hij vloog in zuidoostelijke richting, dan weer dalend en laag scherend over het water van de Grevelingenzeearm, tot ongeveer dertig mijl verderop het land van Schouwen zichtbaar werd, met de kleine nederzetting van Nieuwerkerk en daarachter de grote, massieve toren van Zierikzee, anderhalf keer dikker dan de toren van Goedereede.

Daar vond hij hem, baljuw Van Vosbergen, geboeid in de kerker van de toren. De man had met grote moed tot het laatst al zijn geslepenheid ingezet om de stad uit de handen van de Spanjaarden te houden. Hij keek naar hem, gebogen op de houten brits, en vroeg zich af of Pauwel Aerts, de baljuw van Goedereede, zijn stad ook zo zou verdedigen als de Spanjolen net als in Zierikzee een kordon rond de stad zouden trekken. Maar hij steeg alweer op en zag vol ontzetting de gevolgen van de plundering, vloog terug en nam met meer aandacht het geplunderde Nieuwerkerk op, waar vrouwen rouwden om hun gedode mannen en om zo veel meer. Op de terugweg werd hij zich opnieuw bewust van de kleine afstand tussen Zierikzee en Goedereede, voor een vloot minder dan een dag varen onder een stevige westenwind. Terug bij Goedereede scheerde hij langs de muren, zag de bewapende mannen. Zij zochten regelmatig de horizon af, bevreesd om datgene te zien waarvoor iedere burger in Goedereede het hart vasthield: het silhouet van de galjoenen, de klippers en de snelle zeilboten van de Spaanse vloot. Die zagen ze nog niet, maar wel voeren regelmatig de schepen van de vloot langs die de Prins van Oranje had bijeengebracht om Zierikzee te bevrijden – een vergeefse poging -, patrouillerend op de grens van het front tussen het door de Spanjaarden bezette Schouwen en het prinsgezinde Goedereede. Zo keerde hij terug in de schrijfkamer van het stadhuis. Hij bedacht wat hij zou doen als de Spanjaarden de stad zouden innemen. Zou hij zich verdedigen in een man-tot-mangevecht, of zou hij als stadsschrijver wellicht een waardevolle gijzelaar zijn? Wat zouden ze met Marieke doen – hij had vreselijke dingen gehoord over wat de Spanjaarden met de vrouwen deden – en zou hij wel de moed hebben om te strijden als het eropaan zou komen? Hij zag het al voor zich, de deur opengesmeten door Spanjaarden, hij hier, midden voor zijn schrijftafel, een zwaard uit de wapenkamer in zijn hand, de benen iets uit elkaar, half gebogen, het zwaard met de punt wijzend naar de aanvallers. Drie kwamen er binnen, maar ze aarzelden bij het zien van zijn vastberaden houding.

Dit artikel werd u aangeboden door: Eilanden-Nieuws

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 april 2023

Eilanden-Nieuws | 24 Pagina's

Nynke

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 april 2023

Eilanden-Nieuws | 24 Pagina's