Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Nynke

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Nynke

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Er was een vermoeden dat Frankrijk erachter zat, maar dat ontkende Gerards in alle toonaarden.

De koets reed Delft binnen. De brede landweg maakte plaats voor hobbelende keien. Hij zag de grachten langs zich trekken, ze waren zo smerig dat er geen bier meer van kon worden gebrouwen. Hij dacht terug aan de tijd, nog maar vierentwintig jaar geleden, dat hij hier studeerde en Delft zo ongeveer op elke hoek van de straat een bierbrouwerij had gehad. Ook dat was dus veranderd en het leek hem alsof de Delftse grachten een afspiegeling waren van heel de wereld waarin hij leefde, die was inmiddels zo onveilig en smerig dat er niets meer van te brouwen viel. ‘Lenert!’ zuchtte heer Bruiskens, ‘Lenert, man, wat ben ik blij je te zien. Hoeveel jaar is het geleden dat je hier werkte? Twintig? Dertig? Nooit heb ik meer een schrijver gehad die zo schreef als jij. De laatste veertig jaar worden er alleen nog maar klungels geboren, die hun pen omgekeerd vasthouden en hun hele hand in de inktpot duwen. Maar jij! Jij schreef als een engel uit de hemel.’ ‘Of als een duivel,’ vulde hij aan.

Bruiskens knikte geestdriftig. ‘Of als een duivel.’ Hij lachte om de uitbundige begroeting van Bruiskens en nam de man goed op. Die was oud geworden, zijn grijze haar was lang en krulde tot op zijn schouders. Het gaf hem wel iets voornaams, vond hij. Het gesprek nam al snel een wending naar de vermoorde prins en Bruiskens was oprecht verdrietig. ‘Zo’n bijzonder man, zo’n man Gods, Lenert, God hebbe zijn ziel. Vermoord door zo’n roomse hond. Het is tenhemelschreiend, het is een oordeel van God over ons ongeloof. Heeft Hij ons niet de kans gegeven om de waarheid, de rechte leer van Luther en Calvijn te leren kennen en te omarmen? Ik voor mij denk dat het onze laksheid is geweest die nu wordt gestraft. Dat deze arme man daarvoor moet boeten, dat vind ik erg. Ik voel het als een straf van God. Wat kan het anders zijn?’

Hij gaf een algemeen en ontwijkend antwoord, en vroeg of Bruiskens een slaapplaats voor hem wist.

‘Een slaapplaats voor je? Je slaapt hier, in mijn huis! Op je oude kamer, als je dat belieft. Hoelang blijf je? Wat kom je eigenlijk doen?’

‘Ik heb een boodschap bij me voor de Staten. En ik wil hier blijven tot de rechtszaak tegen Balthasar Gerards is afgerond. Ik weet eerlijk gezegd ook niet waarom. Het is… het enige wat ik nog kan doen voor de prins. Dat is het misschien wat me vooral drijft. Ik weet het niet.’

Bruiskens nam hem aandachtig op en knikte. ‘Ja. Dat begrijp ik. Welnu, ik zal zeggen dat de meid je kamer in gereedheid brengt. Doe alsof het je eigen huis is.’

Hij bedankte Bruiskens hartelijk en zei dat hij eerst nog even de stad in ging.

Statenlid Van Aertsen keek hem ernstig aan. ‘Dank voor de boodschap uit Goedereede, schrijver. Ik merk dat alle gewesten, tot in de uitersten van onze Staten, bijzonder geschokt zijn door de brute moord op onze geliefde stadhouder en prins.’

Hij knikte. ‘Zeer geschokt. Hoe is het toch mogelijk dat iemand hiertoe in staat is? Wat heeft deze man gedreven? Is daarover al iets bekend?’

Van Aertsen keek met een droevig gezicht door het hoge raam naar buiten. Hij zweeg even, formuleerde zijn woorden zorgvuldig toen hij verder sprak. ‘De vervloekte smeerlap houdt vol dat hij op eigen titel heeft gehandeld en dat er geen enkele sprake is van een groter complot. En hij blijft herhalen dat hij het als enige uitweg zag en dat hij beseft dat hij gedood zal worden, maar dat hij het desondanks weer zou doen als hij er nog voor stond.’ Er viel een lange stilte.

‘Ongelooflijk,’ mompelde hij uiteindelijk.

‘Ik kan niet begrijpen hoe iemand dergelijke martelingen kan verdragen,’ zei Van Aertsen met zachte stem. ‘Zijn voeten zijn geroosterd, gedurende twee uur boven een vuur.

Geen klacht, geen “wee mij” kwam over zijn lippen. De duivel zelf moet hem wel bijstaan, een mens kan dit nooit verdragen.’

Hij stond op, voelde plotseling een grote aandrang om terug te gaan naar de veiligheid van de oude, vertrouwde kamer boven de secretarie. ‘Morgen is de terechtstelling,’ zei Van Aertsen nog. Hij wees door het raam naar buiten. ‘Op het marktplein. Het zal wel erg druk worden, denk ik.’

Hij had een plek op een bordestrap van een van de herenhuizen aan de markt, bijna op gelijke hoogte met het schavot. De rechter stond op het schavot en deed verslag van de rechtsgang en het vonnis. Maar hij, Lenert, zag de prins de kamer binnenkomen, zoveel jaar geleden. Hij zag levendig het sterke gezicht voor zich, hoorde nog de volle, donkere stem van de edelman. Dwars daardoorheen focuste hij nu op de gestalte daar verderop, met beide armen boven zijn hoofd gestrekt vastgebonden aan de paal op het schavot. Hij zag het vuur dat voor het schavot brandde, vroeg zich af wat daarin verhit werd, en keek weer naar de dader, Balthasar Gerards. Hij bestudeerde het gezicht van de man. Onbewogen, geen spoor van emotie. De man had zijn hoofd in de nek, keek naar de hemel. Hij zag dat hij bijna helemaal aan zijn armen hing, omdat zijn geroosterde voeten hem niet meer konden dragen. ‘Je schrijft goed, jongeman,' hoorde hij de stem van de prins weer. ‘De heer Bruiskens heeft geen woord te veel gezegd.'

De kleren werden de man van het lijf gescheurd en nu zag hij wat daar roodgloeiend heet in het vuur opvlamde. De beul maakte de rechterhand van de man los van de paal en twee beulsknechten hielden de arm gestrekt naar voren. Hij hoorde hoe de baljuw riep: ‘Met deze hand schoot deze hond onze geliefde prins dood!'

Om hem heen barstte de menigte los in een woedend gebrul.

Terwijl de beul de gloeiende stalen tang uit het vuur pakte en deze zonder aarzelen om de hand van de man klemde, hoorde hij in gedachten het schot van het musketpistool, het laatste geluid dat de prins ooit hoorde, doof als zijn oren na die klap zullen zijn geweest, en hij zag de rook nu opwalmen rond de tang. Het gezicht van Gerards was nog steeds onbewogen. Hij hield de ogen gericht op de hemel, de lippen bewogen zich alsof hij bad, maar geen kreet, geen klacht, geen kreun was te horen in de doodse stilte die nu viel. De tang werd opnieuw opgewarmd, nu werd de linkerhand tussen de gloeiende kaken geknepen. Hij duwde zijn vuist in zijn maag toen hij zag dat ook de bovenarmspieren van de man weggebrand werden met de tang. De beul kneep zo hard dat één spier loskwam van de arm en zwartgebrand vlees zich mengde met helderrood bloed. Geen klacht hoorde hij, de stilte om hem heen verdiepte zich. Af en toe was er iemand die een verwensing brulde, maar de stilte keerde steeds weer terug.

Hij hield zijn adem in toen de veroordeelde met een tot een zwart klompje vervormde hand het kruisteken maakte naar de menigte. Het gebrul dat als antwoord kwam was kort, klonk schor in zijn oren.

Terwijl de pijniging verderging, keek hij achterom, schoof wat naar achteren, tot hij met zijn rug tegen de muur van het huis stond. Tussen twee anderen door had hij nog steeds uitstekend zicht op het schavot. Hij voelde de kogel in zijn eigen borst slaan, terwijl hij zag hoe de beul met een slagersmes te werk ging. Bloed vormde een steeds grotere plas op het schavot. Gerards was nog bij kennis, zag hij, de lippen spraken vast en zeker gebeden, de ogen waren gesloten, maar richtten zich af en toe op de hemel.

Hij sloot zijn ogen, leunde tegen de muur achter zich, die koel was en houvast bood, maar toch hielp het niet. Hij opende ze weer, zag hoe dan toch het einde kwam. Hij zag beelden van terechtstellingen die hij eerder had gezien aan zich voorbijtrekken, maar hij besefte dat geen van die terechtstellingen zo was als deze. Toen zag hij dat twee beulsknechten de bloederige armen grepen en het lichaam van de man rechtop hielden, terwijl de beul met een korte bijl het borstbeen van de man kloofde en met grote kracht de borstkas van de veroordeelde openbrak.

Dit artikel werd u aangeboden door: Eilanden-Nieuws

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 juli 2023

Eilanden-Nieuws | 24 Pagina's

Nynke

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 juli 2023

Eilanden-Nieuws | 24 Pagina's