Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Nynke

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Nynke

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

‘Vertel eens, jongen. Ik heb gehoord dat jij gezegd hebt dat jouw grootmoeder weleens bezoek kreeg van een man in een rode mantel. Klopt dat?’ De jongen zweeg en zelfs op deze afstand rook hij de angst van het kereltje. ‘Zeg het maar gewoon, lieve jongen,’ zei de baljuw. ‘Hier, neem alvast wat lekkers, dat helpt misschien om makkelijker te kunnen praten. Het smeert je keel.’ Hij zag uit zijn ooghoeken hoe op een wenk van de baljuw de bode een beker melk naar de jongen toe schoof. Die dronk gretig van de volvette witte drank en dat gaf hem, Lenert, des te meer het besef dat ook in het gezin van Pieter allang geen overvloed meer was. ‘Zo,’ sprak de baljuw. ‘Dat smaakt, hè? Maar nu over die man in de rode mantel. Weet je nog wanneer die kwam?’ ‘Dat is een tijdje geleden geweest,’ hoorde hij Krijn nu zeggen. ‘En hij had ook paardenpoten.’ Hij snoof een wilde omwenteling in de atmosfeer op, keek nu wel op en zag Zoetius opveren en iets noteren op een vel papier. Hij zag ook hoe Pauwel Aerts zijn triomf bijna niet kon verbergen en hoorde hoe er scherpte in de stem van de baljuw was geslopen toen die zei: ‘Paardenpoten? Heb je dat zelf gezien, jongen?’ ‘Nee,’ zei Krijn, veel vrijer nu. ‘Maar dat heeft grootmoeder gezegd. Ze zei dat ze regelmatig met een paard in de bedstee sliep en dat ik het maar aan oom Lenert moest vragen als ik het niet geloofde.’ ‘Heilige God in de hemel,’ fluisterde Frazinus Zoetius duidelijk hoorbaar, met afschuw in zijn stem. ‘En heb je dat gedaan?’ zei de baljuw. ‘Heb je dat gevraagd?’ Krijn keek hem aan, voelde hij. Hij schreef verder, maar het waren geen woorden, de pen maakte cirkels op het papier, aaneengesloten cirkels, omdat er geen woorden meer waren om op te schrijven. Hij wilde het moment dat nu ging komen uitstellen, overslaan. ‘Schrijver, kunt u dit bevestigen?’ klonk de stem van de baljuw.

Hij walgde van dit alles. Het verhoren van een kind, om de schuld van Nynke te bewijzen. Een kleinkind dat tegen zijn grootmoeder moest getuigen omdat hij tegen vriendjes had gezegd dat zijn grootmoeder een man met een rode mantel op bezoek kreeg, een vreemde man die ook paardenpoten had. Hij walgde ervan, van de baljuw met zijn schijnheilige stem en van Zoetius, die daar zat alsof hij een engel uit de hemel was. En gedurende een kort ogenblik wist hij volstrekt zeker wat hij zou doen. Hij zou opstaan, de ganzenveer neersmijten en zeggen: ‘Het is allemaal kinderpraat! Een man met een rode mantel, wat heeft dat te betekenen? Kinderpraat! U hebt zelf een rood afgezette mantel, heer Zoetius, bent u dan ook een duivel? En paardenpoten, denk toch eens na. Paardenpoten, het is kinderpraat, het is een oud grapje dat mijn zussen en ik vroeger ooit maakten. Het heeft niets met de duivel te maken! En alles wat ik er eerder over gezegd heb is gelogen. Nynke is onschuldig.’ Hij haalde diep adem en hoorde zichzelf zeggen: ‘Het is zoals Krijn zegt.’ De baljuw schoof zijn stoel met een ruk achteruit. ‘Heilige God in de hemel,’ zei Frazinus nu hardop. ‘En u wist dit al die tijd?’ ‘Wat willen we nog meer weten,’ zei de baljuw met een scherpe stem. ‘Dit is voldoende voor nu. Geef de jongen het suikerbrood. Schrijver, leg dit alles goed vast en breng mij vanmiddag nog het verslag van deze zitting. Ik zal mij met de heer Zoetius beraden over het vervolg van het proces.’ Het was alsof het suikerbrood dat Krijn kreeg zijn eigen hart was, uit zijn borst gerukt zoals dat van Balthasar Gerards.

28

1 juli 1585

Dus zo onschuldig begon een dag die over leven en dood kon gaan. Hij stond op het marktplein en keek uit over de haven. In zijn hand had hij een stuk kaas dat hij meegenomen had toen hij het huis verliet. Hij beet er een stuk af, kauwde langzaam op de zoute, stevige substantie. Aan het einde van deze dag zou hij meer weten over hoe het er met zijn zus voorstond. De zon scheen al fel aan een helblauwe hemel en de geur van het havenwater bracht een herinnering bij hem boven. Nynke, haar stevige lichaam achter hem op het paard, één arm om zijn middel, met de andere hield ze de teugels vast. Ze stuurde het paard het duin op. Hier was hij nog nooit geweest. ‘Vandaag even geen werk, broertje,’ hoorde hij haar stem. ‘Vandaag genieten we.’ Hij voelde hoe de spieren in het paardenlijf zich spanden toen het dier omhoog liep, de rulle zandhelling op. Een wilde geur woei hem tegemoet en een paar tellen later zag hij de zee. Eindeloos, zo ver hij kijken kon. ‘Ja, dat is mooi, hè?’ klonk haar stem. ‘Dat had je nog niet eerder gezien.’

Langzaam liep het paard het duin af, de zandstrook voor de zee op. Verderop, vlak langs het water, was de grond vochtig en steviger. Nynke gaf het paard de sporen en in galop ging het langs het water, soms er dwars doorheen, dan spatte het schuim hoog op en werden ze nat, maar dat gaf niks. Dit was de mooiste dag van zijn leven. De zee, de zon, het schuim, het zand en achter hem: Nynke. Hij wilde wel dat dit nooit meer zou stoppen.

Achter hem klonk een stem. De bode was ook al vroeg paraat, zag hij. Hij stopte het laatste stuk kaas in zijn mond en knikte naar de man, waarna hij hem volgde, het stadhuis in.

Hij proefde de gespannen sfeer in de grote rechtszaal onder in het stadhuis. Hij zat al lange tijd roerloos achter het schrijftafeltje. Van achter de tafel had hij vol zicht op alles wat zich midden in de rechtszaal afspeelde. Het was alsof hij er niet zelf was, alsof alleen zijn ogen er maar waren, losse ogen zonder hersenen. Zijn ogen registreerden de aanwezigen, één voor één. De baljuw met zijn ondoorgrondelijke gelaat, heen en weer lopend achter de gerechtstafel. Frazinus Zoetius, waardig en kalm zittend op de centrale plaats achter diezelfde tafel, met zijn uit hout gesneden kop. Vier leden van het stadsbestuur, staand, af en toe pratend, onrustig. Arent Corneliszoon was een van hen, hij wiste zich met een doek de bezwete kop af en begon opgewonden te praten tegen de baljuw.

De beul, overgekomen uit Schiedam op verzoek van Frazinus Zoetius, stond rustig, bijna als een standbeeld, naast het roerloos naar beneden hangende dikke touw dat aan een grote haak aan de soldering was bevestigd, midden in de rechtszaal. Hij zag hoe rondom het touw en de beul een grote vrije ruimte was, alsof niemand in de buurt durfde te komen van deze vertegenwoordiger van de dood. Predikant Albertus, in zijn waardige ambtsgewaad, was aanwezig en zat met de handen gevouwen achter de gerechtstafel. Diverse getuigen zag hij tegenover de tafel aan de andere kant van de zaal zitten. Hij herkende verschillende stadsgenoten. Er was rumoer bij de deur, hij zag hoe zij werd binnengebracht, tussen twee schoutsjongens in, die haar tot vlak voor de gerechtstafel brachten, op de rand van de cirkel rondom de beul. De baljuw maakte een handgebaar naar de bode, die de deur van de zaal sloot.

Toen zag hij hoe de baljuw hem even aankeek, een routineblik zoals altijd voordat een vergadering begon, om te zien of hij als schrijver gereed was, zodat de verslaglegging gewaarborgd was. Hij knikte, de baljuw hoefde niet om stilte te vragen, er was geen enkel geluid meer te horen in de zaal, alsof ieder de adem inhield. De leden van het stadsbestuur zaten allen stil achter de tafel, ook Arent Corneliszoon.

Hij had niet naar haar gekeken, maar hij voelde nu dat ze naar hem keek, negeerde dat gevoel en schreef de opening van de rechtszitting op het blanke papier dat voor hem lag. Hij hoorde de baljuw beschrijven dat er ernstige verdenkingen waren dat deze vrouw, Nynke Dimmendochter, zich had ingelaten met de satan, en dat ze vervloekingen en bezweringen had gebruikt om mensen in haar omgeving schade te berokkenen. Hij hoorde hem uitleggen wat verschillende getuigen in vorige rechtszittingen hadden aangegeven. Betje van Ganzevoort, van wie een dochter ziek was geworden na een ruzie met Nynke.

Dit artikel werd u aangeboden door: Eilanden-Nieuws

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 augustus 2023

Eilanden-Nieuws | 24 Pagina's

Nynke

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 augustus 2023

Eilanden-Nieuws | 24 Pagina's