Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

God, De Toevlucht en Uithelper in de Nood

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

God, De Toevlucht en Uithelper in de Nood

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

En Jósafat stond in de gemeente van Juda en Jeruzalem, in het huis des HEEREN, voor het nieuwe voorhof. En hij zeide: o HEERE, God onzer vaderen, zijt Gij niet die God in den hemel? Ja, Gij zijt de Heerser over alle koninkrijken der heidenen; en in Uw hand is kracht en sterkte, zodat niemand zich tegen U stellen kan. (…) En nu, zie, de kinderen Ammons en Moab en die van het gebergte Seïr, door dewelke Gij Israël niet toeliet te trekken als zij uit Egypteland togen, maar zij weken van hen en verdelgden hen niet; zie dan, zij vergelden het ons, komende om ons uit Uw erve, die Gij ons te erven gegeven hebt, te verdrijven. O, onze God, zult Gij geen recht tegen hen oefenen? Want in ons is geen kracht tegen deze grote menigte die tegen ons komt; en wij weten niet wat wij doen zullen, maar onze ogen zijn op U. 2 Kronieken 20:5-12

Het waren geen gemakkelijke tijden waarin koning Jósafat leefde. Vooral de laatste jaren van zijn regering kenmerkten zich door grote nood. Hij was een Godvrezende koning. Hij wandelde in de wegen van zijn vader David en zocht de Baäls niet. Hoe geheel anders was het met het Tienstammenrijk. Daar regeerde de goddeloze Achab en die maakte Israël rijp voor het verderf. Maar Jósafat herstelde de dienst van de God van Israël in het rijk van Juda. Zijn hart verhief zich in de wegen des Heeren. De dienst van Jehova was hem waarlijk een hartenzaak. Wat groot voorrecht, als een land zodanige vorsten en overheden heeft die in de kennelijke bewustheid en overtuiging leven dat de eer des Heeren en de handhaving van Zijn rechten en inzettingen de enige en vaste grondslag van het geluk en het welvaren van een volk kunnen zijn. Daarvoor had koning Jósafat een open hart en oog. Hoe gelukkig was hij in het genot van ’s Heeren gunst, want de Heere was met hem en bevestigde zijn koninkrijk in zijn hand, alzo dat de eenheid van zijn volk en rijk tot krachtige uitdrukking kwam.

Maar ook Jósafat zou ervaren dat Godzaligheid niet van lijden verschoond blijft. Integendeel, dat het door vele verdrukkingen en beproevingen heengaat.

Onverwacht overkomt hem een grote nood en droevig onheil. Moab en Ammon met hun hulptroepen hadden zich in het geheim verbonden om op te trekken tegen Juda ten strijde om het uit de erve hunner vaderen te verdrijven. Ze zijn reeds ver over de grenzen van Juda getrokken en staan in het midden van het land, eer Jósafat daarvan iets wist. Geen wonder dat bange vreze hem vervulde, bekommering zijn hart beknelde. Wat zal hij doen? Naar de wetenschap van onze dagen en de wijsheid van deze eeuw zou men hem mogelijk geraden hebben zich te beroepen op de Volkenbond, zou men hem aangeraden hebben met vlees en bloed te rade te gaan. Maar nee, dat doet Jósafat niet! Hij weet maar één weg, hij weet een betere weg. Der vaderen God is zijn toevlucht in de nood. Eigen wijsheid wordt verzaakt. Eigen macht terzijde gesteld. Bij mensen is geen hulp te wachten, want ’s mensen heil is ijdelheid. Hij zoekt zijn hulp bij Hem Die hemel, zee en aarde eerst schiep, en sinds bewaarde (Ps. 121:1 ber.).

Maar wat hij zelf betracht, wil hij dat zijn volk ook doen zal. Daarom roept hij een vasten uit in geheel Juda. Hij stelt een dag van verootmoediging en gebed dat koning en volk, overheid en onderdaan zich zouden vernederen voor het aangezicht des Heeren, de God hunner vaderen. Uit welk een waar beginsel is de koning werkzaam. Het was maar geen blote vorm. Het was maar niet enkel te doen om van het naderend onheil ontslagen te worden, om dan, als het gevaar geweken was, zich aan de zonde over te geven. Jósafat vroeg ook niet hoe het met het volk stond. Of het als een enig man met hem uit een waar beginsel tot God wilde roepen. Hij wist wel hoe ver Juda verwijderd was van waarachtige bekering, hoe het volk zijn hart niet geschikt had tot de God hunner vaderen om zich met oprechtheid aan Zijn rechten en inzettingen te verbinden. Maar toch, dat verhinderde hem niet om het gehele volk op te roepen tot vasten en geween.

Welk een dag en ure! Geheel Juda werd vergaderd uit alle delen van het land, hogen en lagen, rijken en armen, met de koning aan de spits om in het openbaar in gebed en smeking de Heere te zoeken. Zo wordt openbaar door welke Geest de koning gedreven werd om zich te vernederen voor God. Hij wist dat dit het middel is tot verhoging. Zie hier waarlijk een zoon der edelen die het land waarover hij koning is, doet welgelukzalig zijn.

Doet het ons niet terugdenken aan de dagen vanouds, toen ook in ons vaderland bid- en dankdagen werden uitgeschreven door de overheid, als des Heeren slaande hand over ons was, als een storm onze kusten teisterde of als de vijand zich opmaakte om ons te benauwen of andere beproevingen over ons kwamen? Ach, waar zijn die dagen gebleven. Men heeft God niet meer nodig. Al is het dat we een Christelijke regering hebben die zich zo gaarne Christelijk noemt, van de uitschrijving van een biddag waarin de overheid de eerste is, is geen sprake. Ook hier heeft het heilloos beginsel: ‘Gelijk recht voor alle gezindten’, zijn moordende kracht uitgeoefend. Hier ligt de wortel van onze ellende.

Welk een dag en ure te Jeruzalem! De koning in het midden van zijn volk, roepend tot de God der vaderen, Die over alle koninkrijken der heidenen heerst en in Wiens hand kracht en sterkte is. Op Gods trouw en bondsbetrekking pleit Jósafat, want hij weet het, daarin is de enige en vaste schuilplaats, de algenoegzame veiligheid voor hem en zijn volk. O, als de Heere hem en zijn volk naar Zijn trouwverbond mocht gedenken, dan weet hij, zal alles ten beste keren. Welk een ootmoedige erkentenis van ’s Heeren hoge soevereiniteit, macht en sterkte. En dan dat pleiten, hoe de Heere naar Zijn eeuwige ontferming de heidenen van ons verdreven had en Israël in dat land geplant, het gegeven had aan het zaad Abrahams, Zijns liefhebbers. Hoe daarin een heiligdom voor ’s Heeren Naam gebouwd was om daarin te bidden ten dage der benauwdheid, opdat Hij Israël verlossen zou, gelijk nu Moab en Ammon opgekomen waren om Juda te verderven. O, onze God, zo bad de koning, zult Gij geen recht tegen hen oefenen? Want in ons is geen kracht tegen deze grote menigte die tegen ons komt; en wij weten niet, wat wij doen zullen, maar onze ogen zijn op U. Welk een besef van diepe afhankelijkheid! Welk een vertrouwen op des Heeren macht en bekwaamheid om uit te helpen! Wat strekt meer tot eer des Heeren? En zou de Heere dat geroep van Zijn volk afwijzen? Zou Hij het zuchten van Zijn gevangenen niet horen? Gewisselijk! Dan heeft Hij nog nooit gezegd tot het zaad van Jakob: zoekt Mij tevergeefs (Jes. 45:19). Dan zal de Heere Zich haasten om Zijn bekommerd volk ter hulpe te komen en te verlossen uit de nood. Hij kan het gebed van de Zijnen niet afwijzen. Het gebed van de oprechten is Zijn welgevallen. Getroost wordt Jósafat. Geroepen om het heil des Heeren te aanschouwen. Zelfs niet te strijden hadden zij. De vijanden verteerden elkaar.

Hoe dikwijls lezen wij in die geschiedenissen van Israël, de historie van ons eigen vaderland. Ook hier heeft de Heere wonderen gedaan van oudsher. Als de vijand ons benauwde en ons zocht te verderven, roepende tot de Heere in de benauwdheid, heeft God onze vaderen verlost en de vijand beschaamd. Daarheen moet het terug in deze rampzalige tijden. Tot des Heeren rechten en inzettingen met een ongeveinsd hart. Geen lippentaal, terwijl het hart zich buigt voor de goden van deze eeuw. Nee, dan is geen hulp te verwachten. Ach, dat we wijs waren, dat we onze wegen mochten onderzoeken en doorzoeken en wederkeren tot den HEERE (Klaagl. 3:40), eer het te laat is. Bang zal het ons zijn als de mate van onze ongerechtigheid vol is. Ach, dat de Heere Zijn Geest mocht uitstorten en overheid en onderdaan mocht doen treden in de paden des rechts gelijk Jósafat, de koning van Juda. Dan gewisselijk zal het ons welgaan!


Vooraankondiging jaarvergadering

Onze eerstvolgende jaarvergadering is gepland op Deo volente zaterdagmiddag 17 mei 2014 in een zaal van de Gereformeerde Gemeente-Centrum (Nairacstraat 24) te Barneveld. De vergadering vangt aan om 13.30 uur. Op deze vergadering zijn alle mannen die belangstellen in de staatkundig gereformeerde beginselen, van harte welkom, ook al zijn ze geen abonnee op ons blad In het spoor. Ds. B. Reinders hoopt op deze vergadering een openingswoord te spreken en ds. J. van Belzen een slotwoord. Voor het referaat hebben we de heer C. Verdouw uit Gouda bereid gevonden. Hij hoopt te spreken over: “Ds. P. du Moulin, een talentvol hugenotenprediker in de strijd.” Nadere berichten volgen nog.

Het bestuur

Dit artikel werd u aangeboden door: In het spoor

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 februari 2014

In het spoor | 56 Pagina's

God, De Toevlucht en Uithelper in de Nood

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 februari 2014

In het spoor | 56 Pagina's