Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Henochs Wandel Met God

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Henochs Wandel Met God

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Henoch dan wandelde met God. Genesis 5:24a

Een kort woord, maar niettemin een treffelijk getuigenis. Kan er ooit een treffelijker verklaring gegeven worden van een mens die van nature vervreemd is van Zijn Schepper en Maker, dan dat hij weer met Hem verenigd en gemeenzaam met Hem verkeren mag?

Ongetwijfeld is Henoch een van de Godzaligsten geweest uit het geslacht van Seth, wellicht een tijdgenoot van Lamech, een van de goddeloosten uit het geslacht van Kaïn. Is in die Lamech bewaarheid dat de goddelozen geen vrede hebben (Jes. 48:22), in Henoch daarentegen dat de godzaligheid is een groot gewin met vergenoeging (1 Tim. 6:6), hebbende de belofte des tegenwoordigen en des toekomenden levens (1 Tim. 4:8b).

Hij was de zevende van Adam, in de brief van Judas ons voorgesteld als een profeet die in het bijzonder getuigde van het toekomende oordeel en van de wraak Gods over de zondaars en goddelozen. Hij was een Boanerges, een zoon des donders, onder zijn geslacht, die getuigenis gaf van Gods rechtvaardige toorn over de zonde. Door [onder meer] zijn bediening twistte Gods Geest met het ongelovig geslacht van die tijd, wat de Heere met de zondvloed deed eindigen.

Van hem wordt gezegd dat hij met God wandelde. Dit herinnert ons aan het woord van Amos: Zullen twee tezamen wandelen, tenzij dat zij bijeengekomen zijn? (Amos 3:3). Immers, door de zonde zijn God en mens gescheiden. Dan verkeert iedere zondaar in een staat van vijandschap tegen God en hij heeft geen lust met God te wandelen, maar te wandelen naar het goeddunken van zijn hart. Een heilig God kan met zo een geen gemeenschap oefenen. Zullen die twee tezamen kunnen wandelen, dan moet de breuk geheeld worden en de vijandschap in de zondaar verbroken, wil God (…) Zich aan het schepsel kunnen openbaren. Dan moeten wij van onze oude Adamswortel afgesneden worden en in de tweede Adam, Christus Jezus, ingelijfd en overgeplant om uit Hem te leven en te ervaren dat een heilig God in Christus Jezus de God van een zondaar kan zijn.

Zo was Abraham tot een vriend Gods gemaakt. Het was ook het zalig deel van Henoch. De Heere had Zich aan hem ontdekt in Zijn zalige gunst en zondaarsliefde, als verzoend in het beloofde Vrouwenzaad, dat door Henoch door het geloof omhelsd was, om nu door het geloof in Hem Gode vruchten te dragen.

Goddelijk leven in de ziel verheerlijkt, openbaart zich in ware en levende vruchten, in een zoeken van de dingen die boven zijn, in teder en oprecht voor de Heere te zijn, met een toegekeerd hart de Heere zich gedurig voorstellend om gemeenschap met Hem te oefenen.

O, het wandelen met God sluit uit een wandelen in de zonde. Zeker, zolang de gelovige nog uitwoont van de Heere, kleeft de zonde hem nog aan. Toch wandelt hij niet meer in de zonde. De zonde is hem de dood geworden. Sommige mensen zijn gelijk aan de leeuwerik. Een vogel die de hoogste toon boven andere vogels wil zingen, maar hij bouwt zijn nest zo laag mogelijk. Zo bespreken sommigen de hoogste trap van genade, althans menen zij dat te doen, maar in het beoefende leven bouwen zij hun nest nog in deze of gene zonde. Maar die in een zonde wandelt, bezit niets van het wandelen met God. Beide gaan niet tezamen. Daarom moeten we onszelf onderzoeken. Hoe velen zullen zoeken in te gaan, en zullen niet kunnen (Luk. 13:24b).

Wandelen met God is geen zichzelf bedoelende wandel, want deze rooft Gods eer. Er is geen droever zaak dan een gedaante van godzaligheid te hebben, terwijl men de kracht daarvan verloochent (2 Tim. 3:5). De oprechte zoekt in hart en leven Gode te behagen, omdat Hij het waardig is. Hij zoekt in oprechtheid de verheerlijking van Zijn Weldoener. Dit volk heb Ik Mij geformeerd, zij zullen Mijn lof vertellen (Jes. 43:21).

Het is een wandelen met God gelijk een vriend omgaat met zijn vriend die elkaar de meest verborgen zaken vertrouwelijk openbaren. O, die vertrouwelijke omgang van God met Zijn volk. Zingt de dichter van Psalm 25 vers 7 er niet van:

Gods verborgen omgang vinden

Zielen waar Zijn vrees in woont;

’t Heilgeheim wordt aan Zijn vrinden,

Naar Zijn vreeverbond, getoond.

O, hoe wordt de ziel uitgelokt om al haar zaken aan de Heere toe te vertrouwen en aan te bevelen, als wetende dat Hij de twistzaak van Zijn volk zal twisten (Spr. 22:23).

Het is een wandelen vóór God, tot Zijn eer en verheerlijking.

Een wandelen tot God, met een volkomen hart naar Hem gekeerd.

Een wandelen door God, in afhankelijkheid van Hem, met verloochening van alle eigen kracht en wijsheid, als wetende dat bij de mens zijn weg niet is, noch bij een man die wandelt, dat hij zijn gang richte. Een wandelen achter de Heere met eerbied en diep ontzag. O, dat laag bukken voor de Heere, dat heilig goedkeuren van de weg die de Heere met ons houdt. Dan is er een instemmen met de zang van Gods Kerk vanouds (Ps. 77:8a ber.):

Heilig zijn, o God, Uw wegen;

Niemand spreek’ Uw hoogheid tegen!

Wie, wie is een God als Gij,

Groot van macht en heerschappij?

Ach, hoe weinig wordt het gevonden onder de kinderen der mensen. Hoe weinig navolgers van Henoch. Zijn zijn dagen niet weergekeerd, waar het wandelen in de zonde tot een schrikbarende hoogte is opgeklommen en het vloeken, liegen, doodslaan en overspel doen de volken verteert?

Ach, waar is de vreze Gods? Waar is die tedere omgang met de Heere? Welk een rouwfloers, welk een grauwigheid ligt er over de Kerk Gods verspreid. Vandaar ook dat er onder het volk zo weinig opgewektheid is, zo weinig vereniging van en met elkaar. Omdat er zo weinig vereniging met God wordt beoefend. Waar is dat dagelijkse leven met de Heere, dat teder en oprecht wandelen voor Zijn aangezicht?

Ach, hoe ver zijn we afgezworven van de Heere. Ging het eens wegen! Dat we inleven mochten (Ps. 106:4a ber.):

Wij hebben God op ’t hoogst misdaan;

Wij zijn van ’t heilspoor afgegaan;

Ja, wij en onze vaad’ren tevens.

Wie weet, de Heere mocht Zich wenden en de disselbomen van ons juk verbreken.

Dit artikel werd u aangeboden door: In het spoor

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 mei 2017

In het spoor | 64 Pagina's

Henochs Wandel Met God

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 mei 2017

In het spoor | 64 Pagina's