Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

2. De geschiedenis van de eredienst

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

2. De geschiedenis van de eredienst

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

In dit hoofdstuk wordt een kort overzicht van de geschiedenis van de eredienst in de tijd van de Bijbel gegeven. Op grond van deze bijbelse gegevens kunnen wij veel leren over de vraag hoe onze houding tegenover de door de Heere voorgeschreven eredienst moet zijn.

 

De eredienst voor de zondeval

Over de eredienst voor de zondaval is in feite heel weinig bekend. Als we de eerste hoofdstukken van Genesis doorlezen, lijkt het alsof de eredienst pas na de zondeval is ingesteld (zie Gen. 4:3-5). Nergens lezen we dat Adam en Eva de Heere een offer hebben gebracht. Het lijkt erop, alsof er voor de zondeval geen eredienst is geweest. Toch kunnen we uit de Bijbel afleiden, dat er ook voor de zondeval een eredienst is geweest. In Gen. 2:2-3 lezen we dat de Heere na Zijn scheppingswerk heeft gerust op de zevende dag. "Daarom zegende de HEERE den Sabbatdag, en heiligde denzelven". De Heere gebiedt in het vierde gebod onder andere dat ik "inzonderheid op de Sabbat, dat is op de rustdag, tot de gemeente Gods naarstiglijk kome" (H.C. zondag 38). Ook de mens, die geschapen was naar het beeld van God, heeft gerust op die dag en deze dag in ere gehouden zoals de Heere dat eiste. Adam en Eva hebben de Heere op die eerste sabbat gediend met heel hun hart en met al wat in hen was. Hun lofzang op het wonderlijke scheppingswerk van de Heere zal wel niet veel afgeweken hebben van de woorden van koning David, de dichter van Ps. 8, toen hij sprak: "O Heere, onze Heere, hoe heerlijk is Uw naam op de ganse aarde! Gij die Uw majesteit gesteld hebt boven de hemelen ... Als ik Uw hemel aanzie, het werk Uwer vingeren, de maan en de sterren, die Gij bereid hebt: wat is de mens, dat Gij zijner gedenkt, en de zoon des mensen, dat Gij hem bezoekt? En hebt hem een weinig minder gemaakt dan de engelen, en hebt hem met eer en heerlijkheid gekroond? Gij doet hem heersen over de werken Uwer handen; Gij hebt alles onder zijn voeten gezet".

Voor de zondeval was de eredienst nog geheel zuiver. Niet alleen op de eerste sabbat, maar ook op alle andere dagen mocht de mens God dienen met heel zijn hart. Geen wanklank werd gehoord. De mens was geheel gericht op God, zijn Schepper. Niets verstoorde de lofzang op de Schepper.

 

De eredienst na de zondeval

Door de zonde van Adam en Eva loopt de goede en zuivere verhouding met de Heere helemaal stuk. Door te eten van de vrucht van de verboden boom wordt het dienen van de Heere eigenlijk ingeruild voor het dienen van de duivel. In plaats van sabbatzegen (zie Gen. 2:3) ontvangt de mens nu de zondevloek (Gen. 3:16-19).

Adam en Eva worden verdreven uit het paradijs (Gen. 3:22-24) en daarmee uit de onmiddellijke nabijheid van de Heere Zelf. De duisternis valt. Een duisternis waarin God niettemin licht wil ontsteken: in de moederbelofte kondigt de Heere de Verlosser aan, Die de macht van de duivel zal breken en de verhouding tussen God en de mens weer zal herstellen (Gen. 3:15). Dankzij Gods genade is er ook na de zondeval nog sprake van eredienst. Deze verschilt echter op twee manieren van de eredienst voor de zondeval.

In de eerste plaats is het brengen van bloedige dierenoffers na de zondeval een belangrijk onderdeel van de eredienst (vergelijk Gen. 3:21, 4:4 en 8:20-21). Daarmee wilde de Heere de kerk van het Oude Testament leren, dat er zonder bloedstorting geen vergeving geschiedt (Hebr. 9:22). Voor de zondeval had de mens geen vergeving nodig, en hoefden er geen bloedige offers gebracht te worden. De bloedige offers van het Oude Testament wezen heen naar het volmaakte offer van de Heere Jezus Christus, waardoor een volkomen verzoening tussen God en de zondige mens tot stand kwam.

Het tweede verschil tussen de eredienst voor de zondeval en de eredienst na de zondeval betreft de houding van de mens. Voor de zondeval mochten Adam en Eva de Heere op volmaakte wijze dienen. Na de zondeval verliest de eredienst wat de houding van de mens betreft haar volmaaktheid en zuiverheid. Het dienen van de Heere is niet meer geheel en al een liefdedienst, maar het verwordt ook tot een lippendienst. In Gen. 4:5 lezen we dat de Heere Kaïn en zijn offer niet aanzag. De Heere let op de innerlijk gestalte van het hart en niet op de kwaliteit en de hoeveelheid van de offergave. Gehoorzaamheid is beter dan offerande (1 Sam. 15:22). De Heere zag Abel en zijn offer echter wel aan. Niet omdat hij beter was dan Kaïn, ook niet omdat zijn offer beter was dan dat van Kaïn, maar omdat de Heere het hart aanzag en Hij in Abels hart het werk van vrije genade in Christus aantrof.

 

Het verval van de eredienst

In de tijd na de zondeval openbaart zich een toenemend verval. Doodslag (Gen. 4:8) en veelwijverij (Gen. 4:19) gaan in tegen de wil van de Heere. In het geslacht van Kaïn gaat het van kwaad tot erger. Het geslacht van Seth dient echter de Heere. In Gen. 4:26 lezen we dat het geslacht van Seth begon om de Naam van de Heere aan te roepen. Volgens de kanttekenaren van de Statenvertaling betekent dit, dat men tot een openbare eredienst kwam. Voor die tijd bracht men alleen voor zichzelf offers en was de eredienst veel meer persoonlijk van aard. Ondanks en ook tegen het gebral en de God-loosheid van Lamech is er een geslacht dat openlijk de naam des Heeren wil aanroepen. Men ging over tot een meer openbare eredienst. Op die manier kon de dwaling veel minder wortel schieten bij de nakomelingen van Seth.

Het verval gaat echter ook aan de nakomelingen van Seth niet voorbij. Ook zij verkiezen het dienen van de zonde boven het dienen van de Heere. De Heere brengt dan de grote watervloed over de aarde, zodat alle mensen, behalve Noach en zijn familie, omkomen (Gen. 7). Na de zondvloed stellen de nakomelingen van Noach zich tegen de Heere door een toren te bouwen (Gen. 11). Ze riepen niet de naam des Heeren aan, maar wilden voor zichzelf een naam maken (Gen. 11:4). Zij wilden in hun hoogmoed als God zijn, en met Hem wedijveren. De eredienst van deze mensen draaide niet om de Heere, maar om hun eigen ik. De Heere straft hen vervolgens door hun taal te verwarren (Gen. 11:7).

 

De eredienst bij de aartsvaders

In Genesis 12 komt er echter een beslissend keerpunt. De Heere roept Abram, een nakomeling van Seth, uit het heidense Ur de Chaldeeën. De Heere komt tot Abram en zegt tot hem: "Ga uit uw land en uit uw maagtschap (= familie) en uit uws vaders huis naar het land dat Ik u wijzen zal" (vers 1). Abram moet de heidense omgeving, waarin hij is opgegroeid en zijn afgoden verlaten (vergelijk Joz. 24:2) en hij moet de Heere, de Schepper van hemel en aarde, gaan dienen. Door het geloof is Abram gehoorzaam geweest aan de roeping van de Heere en is hij gegaan naar het land dat de Heere voor hem en zijn nageslacht bestemd had (Hebr. 11:8). In Kanaän richt Abram overal waar hij komt altaren op waar hij de naam van de Heere aanroept (Gen. 12:8). Aan Melchizédek, een priester van de Allerhoogste God, geeft Abram tienden van al zijn bezittingen. Kenmerkend voor de eredienst ten tijde van de aartsvaders is dat het hoofd van het gezin optreedt als de biddende en offerende priester. Het offeren is nog niet gebonden aan een bepaalde plaats en aan een bepaalde groep mensen (Levieten). Ook de besnijdenis, die een teken van het verbond was, werd verricht door de vader van het huisgezin (Gen. 17:23-27).

 

De eredienst in Israël

Later, wanneer het volk Israël in Egypte is terecht gekomen en daar tot een groot volk is uitgegroeid, krijgt de eredienst een nationaal karakter. Bij de berg Sinaï krijgt Mozes, die het volk uit Egypte mocht leiden, instructies over de eredienst, zoals die voortaan zal moeten plaatsvinden. De Israëlieten moeten een draagbaar heiligdom maken voor de Heere precies zoals de Heere het wil hebben (Ex. 25:8-9). In deze tabernakel wil de Heere Zelf wonen, en hij zal voortaan het middelpunt van de eredienst vormen.

Nu mag men alleen nog maar in en om de tabernakel offeren (Lev. 17). Bovendien mogen de offers niet meer door de huisvaders verricht worden, maar alleen door de levitische priesters. Voor deze priesters gelden bijzonder reinheidsvoorschriften (Lev. 21). In de eredienst ligt er een sterke nadruk op de heiligheid van de Heere. De Israëlieten mochten alleen maar in de voorhof van de tabernakel komen. Het heilige en het heilige der heiligen waren verboden terrein. In het heilige mochten alleen de dienstdoende priesters uit het geslacht van Levi komen. En in het heilige der heiligen mocht alleen maar de hogepriester komen, eenmaal in het jaar op de grote verzoendag. In het offeren, bidden en zegenen van de priesters ontvingen de Israëlieten een zichtbare en een hoorbare prediking. Op de sabbatdagen, de feestdagen maar ook door de week ontvingen ze onderwijs uit het Woord en de wet van God. Heel de oudtestamentische eredienst wees heen naar Jezus Christus, Die een volkomen verzoening zou aanbrengen.

 

De eredienst in de synagoge

De verwoesting van de tempel heeft op de latere eredienst grote invloed gehad. Men moest het nu zonder de priesterdienst doen. Ter vervanging van de tempel ontstond er bij de joden in ballingschap de instelling van de synagoge (betekenis: samenkomst). De synagoge verschilde belangrijk van de tempel. Er was maar één tempel, terwijl er meerdere synagogen waren. In de tempel werd de eredienst geleid door de priesters, daarbij geholpen door de levieten. In de synagoge mocht elke mannelijke Israëliet, die een "bar mitswa" (= zoon der wet, d.i. belijdend lid) was, de eredienst of een gedeelte daarvan leiden. Bovendien verschilde de synagoge in die zin van de tempel, dat er geen offers werden gebracht. De synagoge was een gebedshuis en een leerhuis. In de synagoge was er gewoonlijk wel een "ark", maar dat was niet de ark van het verbond, zoals die dienst deed in de tabernakel en de tempel. In de "ark" van de synagoge werden de belangrijke boekrollen opgeborgen. De joden beschouwden deze boekrollen als heilig, omdat de Naam van de Heere er in geschreven stond.

Uit Lukas 4:16-21 weten we hoe het er in de synagoge aan toeging in de tijd van de Heere Jezus. We lezen, hoe de Heere Jezus de gelegenheid krijgt om een schriftgedeelte te lezen (vers 17-20) en dat vervolgens uit te leggen (vers 21-27). Verder namen het lezen van de wet, het gebed, de geloofsbelijdenis ("Hoor, Israël, de HEERE onze God is een enig HEERE" - Deut. 6:4) en de zegen een belangrijke plaats in in de eredienst.

 

De nieuwtestamentische eredienst

De nieuwtestamentische (christelijke) eredienst heeft voor een belangrijk deel elementen van de synagogale eredienst overgenomen. Net als de synagoge heeft de christelijke eredienst ook geen bloedige offers.

Voor de christelijk gemeente was het offeren overbodig geworden, omdat de Heere Jezus als het volkomen Offerlam een volmaakt offer heeft gebracht voor al de Zijnen.

Aanvankelijk gingen de eerste christenen nog wel naar de tempel (Hand. 3:1), maar dit nam niet weg dat de samenkomsten op de eerste dag van de week, de opstandingsdag van de Heere Jezus, de kern vormden van de christelijke eredienst. We lezen van de eerste christengemeenten, dat men volhardend was in de leer van de apostelen en in de gemeenschap en in de breking van het brood en in de gebeden (Hand. 2:42). Prediking en psalmgezang hebben ook een belangrijke rol gespeeld. Alle mannen mochten in de eredienst voorgaan, als het maar gebeurde tot stichting van de gemeente (1 Kor. 14:26). De apostel Paulus benadrukt, dat alle dingen met orde moeten gebeuren in de gemeente. In de latere brieven van Paulus (Timothéüs en Titus) blijkt dat de ambten geleidelijk aan een belangrijker plaats hebben gekregen in de gemeenten. Door middel van de ambten heeft de Heere Zijn kerk willen bewaren voor dwaling en verwarring. Het ambt van alle gelovigen blijft desondanks van grote betekenis (vergelijk 1 Kor. 12).

 

De verkeerde of onwettige eredienst

Tegenover de wettige en geboden eredienst staat de onwettige, de door de Heere verboden eredienst. Deze komt in de Bijbel in drie verschillende vormen naar voren. Waar de Heere Zijn kerk bouwt, bouwt de duivel zijn kapel.

In de eerste plaats is er de afgodendienst. Deze afgodendienst, die de Israëlieten van de naburige volken overnamen, betekende een openlijke breuk met de Heere. Zo ging bijvoorbeeld de Baälsdienst, bedoeld om vruchtbaarheid van het land te garanderen, gepaard met onkuisheid. De Heere had in Zijn wet geboden: Gij zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben (Ex. 20:3). Dat was het eerste, grote gebod. Toch hebben de Israëlieten keer op keer de Heere verlaten voor Baäl en andere goden. Daarom gaf de Heere Israël keer op keer over in de handen van zijn vijanden als straf op de zonde.

In de tweede plaats is er de vermengde eredienst, waarin de Naam van de Heere nog wel beleden werd, maar waarin er heidense invloeden de eredienst waren binnengeslopen. Het gouden kalf, dat de Israëlieten bij de berg Horeb maakten (Ex. 32) is daarvan een voorbeeld. Aäron noemde het een feest voor de Heere, maar in feite ging het om een feest ter ere van een afgod. De Heere had immers verboden om Hem door middel van beelden te vereren (zie Ex. 20:4 en 5).

In de derde plaats verbood de Heere de geveinsde eredienst. Hij heeft er geen behagen in als mensen met de lippen tot Hem naderen, maar met hun hart van Hem afwijken. In Lukas 18 lezen we hoe de Heere Jezus het zelfgenoegzame bidden van de farizeeërs aan de kaak stelt. Een gebed, waarin ootmoed en eerbied gemist worden, kan Hem niet behagen. Alleen een gebed, dat voortkomt uit een verslagen en schuldbewust hart, kan Hem behagen. Daarom was de tollenaar beter af dan de farizeeër: Hij ging af gerechtvaardigd naar Zijn huis, meer dan die (vers 14).

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 september 1987

Mivo +16 | 24 Pagina's

2. De geschiedenis van de eredienst

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 september 1987

Mivo +16 | 24 Pagina's