Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Amos' boodschap

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Amos' boodschap

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

AMOS 5

  1. Hoort dit woord, dat Ik over ulieden ophef, een klaaglied, o huis Israëls! 
  2. De jonkvrouw Israëls is gevallen, zij zal niet weder opstaan; zij is verlaten op haar land, er is niemand, die haar opricht.
  3. Want zo zegt de Heere HEERE : De stad, die uitgaat met duizend, zal honderd overhouden, en die uitgaat met honderd, zal tien overhouden, in het huis Israëls.
  4. Want zo zegt de HEERE tot het huis Israëls: Zoekt Mij, en leeft.
  5. Maar zoekt Beth-El niet, en komt niet te Gilgal, en gaat niet over naar Ber-séba; want Gilgal zal voorzeker gevankelijk worden weggevoerd, en Beth-El zal worden tot niet.
  6. Zoekt den HEERE, en leeft; opdat Hij niet doorbreke in het huis van Jozef als een vuur, dat vertere, zodat er niemand zij, die het blusse in Beth-El;
  7. Die het recht in alsem verkeren, en de gerechtigheid ter aarde doen liggen.
  8. Die het Zevengesternte en den Orion maakt, en de doodsschaduw in den morgenstond verandert, en den dag als den nacht verduistert; Die de wateren der zee roept, en giet ze uit op den aardbodem, HEERE is Zijn Naam.
  9. Die Zich verkwikt door verwoesting over een sterke; zodat de verwoesting komt over een vesting.
  10. Zij haten in de poort dengene, die bestraft, en hebben een gruwel van dien, die oprechtelijk spreekt.
  11. Daarom, omdat gij den arme vertreedt en een last koren van hem neemt, zo hebt gij wel huizen gebouwd van gehouwen steen, maar gij zult daarin niet wonen; gij hebt gewenste wijngaarden geplant, maar gij zult derzelver wijn nie t drinken.
  12. Want lk weet, dat uw overtredingen menigvuldig, en uw zonden machtig vele zijn; zij benauwen den rechtvaardige, nemen zoengeld, en verstoten de nooddruftigen in de poort.
  13. Daarom zal de verstandige te dier tijd zwijgen, want het zal een boze tijd zijn.
  14. Zoekt het goede, en niet het boze, opdat gij leeft; en alzo zal de HEERE, de God der heirscharen, met ulieden zijn, gelijk als gij zegt.
  15. Haat het boze, en hebt lief het goede, en bestelt het recht in de poort, misschien zal de HEERE, de God der heirscharen, aan Jozefs overblijfsel genadig zijn.
  16. Daarom, zo zegt de HEERE, de God der heirscharen, de Heere: Op alle straten zal rouwklage zijn, en in alle wijken zullen zij zeggen: Och! och! en zullen den akkerman roepen tot treuren, en rouwklage zal zijn bij degenen, die verstand van kermen hebben.
  17. Ja, in alle wijngaarden zal rouwklage zijn; want ik zal door het midden van u doorgaan, zegt de HEERE.
  18. Wee dien, die des HEEREN dag begeren! Waartoe toch zal ulieden de dag des HEEREN ziin? Hij zal duisternis wezen en geen licht.
  19. Als wanneer iemand vlood voor het aangezicht eens leeuws, en hem ontmoette een beer; of dat hij kwam in een huis, en leunde met zijn hand aan den wand, en hem beet een slang.
  20. Zal dan niet des HEEREN dag duisternis zijn, en geen licht? En donkerheid, zodat er geen glans aan zij?
  21. Ik haat, Ik versmaad uw feesten, en Ik mag uw verbodsdagen niet rieken.
  22. Want ofschoon gij Mij brandofferen offert, mitsgaders uw spijsofferen, Ik heb er toch geen welgevallen aan; en het dankoffer van uw vette beesten mag Ik niet aanzien.
  23. Doe het getier uwer liederen van Mij weg; ook mag Ik uwer luiten spel niet horen.
  24. Maar laat het oordeel zich daarhenen wenden als de wateren, en de gerechtigheid als een sterke beek.
  25. Hebt gij Mij veertig jaren in de woestijn slachtofferen en spijsoffer toegebracht, o huis Israëls? 
  26. Ja, gij droegt de tent van uw Melech, en den Kijûn, uw beelden, de ster uws gods, dien gij uzelf had gemaakt.
  27. Daarom zal Ik ulieden gevankelijk wegvoeren, ver boven Damaskus henen, zegt de HEERE, Wiens Naam is God der heirscharen.

Vanuit hoofdstuk 5 van het boek Amos kunnen we een beeld krijgen van de inhoud van Amos' prediking.

Het hoofdstuk bestaat uit vier gedeelten:

1. Zoekt Mij, niet Bethel (vers 1-6)

2. Rechtsverkrachting en haar oordeel (vers 7-17)

3. De dag des Heeren (vers 18-20)

4. Uiterlijke godsdienst is tekort (vers 21-27)

Zoekt Mij, niet Bethel

Amos zet zijn boeteprediking en gerichtsaankondiging in het vijfde hoofdstuk voort. Hij wekt het huis van Israël, het Tienstammenrijk, op om naar hem te luisteren, om te horen wat Hij namens God tot hen spreken zal. In vergelijking met de vorige hoofdstukken heeft het woord wat hij spreken zal een bijzonder karakter, het is namelijk een klaaglied, een lijkzang. Een lijkzang over mensen die nog leven! Maar Amos voorziet de ondergang van Israël en beschouwt het volksbestaan van Israël als beëindigd.

Wat is de inhoud van zijn lijkzang? Israël wordt aangesproken als "jonkvrouw" of "maagd". Het is de gewone dichterlijke voorstelling in het Oosten om een volk aan te geven door middel van een persoon. De "jonkvrouw" duidt op bloei, levenskracht en schoonheid. De profeten heten "zieners": een toekomst wordt voorgesteld alsof deze al gebeurd is. Daarom zegt hij: Deze jonkvrouw is gevallen. Door de vijanden neergeworpen is zij een gewelddadige dood gestorven. En dat alles op haar (eigen) land. Het land waarvan zij de wijn heeft gedronken (Amos 4:1 en 6:6), is nu gedrenkt in haar bloed. Ze kan niet meer opstaan, ook niet met behulp van anderen, omdat zij het leven gelaten heeft.

Ongetwijfeld heeft het volk de schouders opgehaald bij het horen van deze lijkzang. Wist de profeet wel wat hij zei? Nooit had Israël zo'n voorspoed gehad als in de tijd van Jerobeam II. Er heerste vrede. De mensen deden goede zaken. Men werd rijk. Feesten werden gevierd. En dan nu een lijkzang? Ja, zegt Amos, want (vers 3). En dan komt de motivatie van zijn gehouden lijkzang. De Heere HEERE zegt! De Heere, Die over heel de wereld heerschappij heeft, de HEERE, de Verbondsgod zegt het. Wat gaat er dan gebeuren? Een verschrikkelijke oorlogsramp wordt voorspeld. Van het leger zal slechts een tiende deel overblijven. Een stad die duizend soldaten erop uitstuurt, zal er slechts honderd overhouden. Een stad die honderd soldaten levert, zal er maar tien overhouden. Is dat geen reden om te klagen?

Toch is het niet alleen gerichtsaankondiging wat Amos laat horen. Al heeft hij geen verwachting van Israël meer, hij heeft wel verwachting van het woord des HEEREN! Dat woord komt toch met de oproep: "Zoekt Mij, en leef' (vers 4). Dan kan dat woord doden weer tot leven wekken. Het zoeken van de Heere stelt Amos tegenover het zoeken van Bethel, Gilgal en Berseba. Bethel zit de profeet hoog. Hij heeft al eerder (Amos 4:4) ironisch de mensen opgewekt om naar Bethel te gaan en daar lustig te overtreden. Maar de Heere doorziet het vrome spel dat daar plaatsvindt. Men brengt offers genoeg, men zingt en speelt maar men bedoelt God er niet mee. Een gouden kalf is immers niet gelijk te schakelen met de Heere? Ook Gilgal en Berseba worden druk als bedevaartsplaatsen bezocht. In Gilgal had de grote besnijdenisplechtigheid onder Jozua (Jozua 5) plaats gevonden. En was de Heere niet aan Izak en Jacob verschenen in Berseba?

Toch blijft Amos bij zijn veroordeling want God heeft niets met Bethel, Gilgal en Berseba te maken. Daar woont de Heere niet. Dat zijn plaatsen van eigenwillige godsdienst, die door de Heere niet worden erkend, maar veroordeeld! In vers 6 wordt de opwekking om de HEERE te dienen, met de daaraan verbonden belofte herhaald. Wanneer Israël weigert de Heere te zoeken, zal Gods wraak uitgaan als een verterend en niet te blussen vuur. Het gehele Tienstammenrijk zal in vlammen opgaan. Redding is dan niet meer mogelijk. Daarom: "Zoekt de HEERE, en leeft "

Rechtsverkrachting en haar oordeel (vers 7-17)

Nadat Amos in de vorige verzen de eigenwillige godsdienst heeft veroordeeld, komt nu de rechtsverkrachting aan bod. Hij verwijt dat zijn volksgenoten het recht in alsem verkeren (vers 7). De strekking van deze woorden is, dat het recht waarvan de werking heilzaam is, plaats maakt voor bitter onrecht. De gerechtigheid doet men ter aarde liggen: het recht wordt vertrapt (vers 7). Amos gaat de betekenis van zijn woorden nader uitleggen (vers 10, 11a en 12), maar onderbreekt zijn gedachtengang door een gedachte aan God! (vers 8 en 9). Het is een geloofsartikel: "Ik geloof in God de Vader, de Almachtige, Schepper des hemels en der aarde". Hij wil als het ware de afstand tussen de majesteit van God en de zondigheid van het volk nog beter uit laten komen. God is de Schepper van het zevengesternte en de Orion (twee sterrenbeelden die Amos, als kind van de natuur, heeft gezien en bewonderd). God is niet alleen de Schepper, Hij is ook de Onderhouder van alle dingen. De steeds terugkerende afwisseling van dag en nacht, licht en donker is ook Zijn werk. Maar het volk van Israël moet wel bedenken dat God, Die alles in het leven riep en alles in het leven houdt, ook machtig is om alles te vernielen en te verwoesten. Heeft Hij het niet getoond toen Hij in de zondvloed de wateren over de aarde liet gaan (vers 8c)? En zo God de natuurkrachten beheerst, zou Hij dan de vestingen en paleizen van Samaria niet kunnen verwoesten (vers 9)?

Na dit intermezzo komt Amos terug op zijn verwijt dat het recht verkracht wordt. Hij gaat van de praktijk van deze zonden voorbeelden geven. In de poort, waar de rechtspraak plaatsvindt, worden degenen die het recht laten gelden, gehaat (vers 10). Want deze man, een onomkoopbare rechter of een profeet misschien, laakt de praktijk van de rijken. Zij buiten de armen uit en doen hen geen recht (vers 11a). Speciaal wordt hier genoemd, dat ze "een heffing van koren" aannemen. Het zijn heffingen die arme boeren moesten opbrengen, bijvoorbeeld als rente voor aangegane schulden. En dat terwijl van een volksgenoot geen rente mocht worden genomen (Deuteronomium 23: 19 e.v.). Maar niet alleen de rijken buiten de armen uit. Ook de rechters. Zij willen wel rechtspreken, maar: Voor wat, hoort wat. Voor geld krijgt men alles gedaan. Dit betekent dat de armen hun recht niet kunnen laten gelden. Zij hebben eenvoudig geen geld om de rechter te betalen. Dit uitbuit-systeem verschaft de rijken middelen zodat ze prachtige huizen kunnen bouwen (en mooie wijngaarden kunnen planten). Maar van deze onrechtmatig verkregen goederen zullen ze het genot niet hebben (vers 11). Want God heeft hun vele overtredingen en zonden gezien en zal hen daarom oordelen en Zijn gericht doen komen. De goddeloosheid is zo ten hemel schreiend, dat zelfs de mensen niet meer luisteren naar hen die weten dat God Zich niet laat bespotten. Bijgevolg houden de verstandigen hun mond, want: het is paarlen voor de zwijnen werpen (vers 13).

Evenals in vers 4-6 onderbreekt Amos zijn oordeelsaankondiging met een oproep tot bekering. Hij legt nu de nadruk op de zedelijke eisen die de Heere aan Zijn volk stelt. Het goede moet gezocht worden en het kwade gehaat (vers 14). Dat houdt concreet in dat er werkelijk recht gedaan wordt en recht gesproken wordt (vers 15). Dit alles kan natuurlijk alleen voortkomen uit een hart dat de Heere dient.

Ook nu gaat deze oproep tot bekering gepaard met de belofte "opdat gij leeft". Maar er is wel haast bij, want de ondergang van Israël staat vast, al zal de Heere een overblijfsel, een rest, genadig zijn (vers 15). Amos gebruikt hier het woordje "misschien" om daarmee de ernst van de zaak nog beter te laten uitkomen. Na deze onderbreking vervolgt Amos zijn strafaankondiging. Hij begint met het Goddelijke "daarom".

Om al de genoemde zonden zal de HEERE, de God der heirscharen, de almachtige soevereine God, komen met Zijn straffen. Het gevolg daarvan is dat er op alle plaatsen geweend en rouw bedreven zal worden. In de straten, op de pleinen, in de wijngaarden, op het platte land. En iedereen zal in die klaagzang meezingen: van de landbouwer tot de beroepsklagers (vergelijk Matthëus 9:23) toe (vers 16 en 17). De oorzaak van al dit geklag zal zijn het feit dat de Heere zal doortrekken door hun midden in Zijn straffende gerechtigheid. Zo heeft Hij ook eenmaal in Egypte gedaan (Exodus 12:12).

De dag des HEEREN (vers 18-20)

Onvoorstelbaar is het eigenlijk dat juist de mensen die Amos zo hardhandig aan moet pakken, de mond vol hebben over de dag des Heeren. Op de dag des Heeren zou de Heere Zich openbaren als Redder van Zijn volk en als Vernietiger van Zijn vijanden. Ze stellen zich deze dag kennelijk voor als een lichtend ideaal. Maar Amos verstoort hun mooie dromen: Hij zal duisternis wezen en geen licht. Hij zal voor het ontrouwe Israël ook verderf, onheil brengen. God straft ook de zonde van Zijn volk (vers 18). Aan dat verderf zal men ook niet kunnen ontkomen. Daartoe dient het beeld in vers 19: een man, vluchtend voor een leeuw, komt vervolgens een beer tegen. Het lukt hem om uit de klauwen van de beer te blijven door een huis binnen te vluchten. Uitgeput steunt hij met zijn hand tegen de wand. Dat was net op tijd! Op dat moment wordt hij dodelijk gebeten door een slang die uit de muur te voorschijn komt. Zo zal het een ieder vergaan op de dag des Heeren: als hij aan het ene verderf zal ontkomen, zal hij door het volgende worden getroffen. Daarom herhaalt Amos in vers 20 dat die dag enkel duisternis zal zijn.

Uiterlijke godsdienst is tekort (vers 21-27)

Tenslotte barst Gods toorn los over de schijngodsdienst. Met "Ik" uit vers 21 wordt namelijk niet Amos, maar de Heere Zelf bedoeld. Zelf neemt Hij als het ware het Woord: "Ik haat, Ik versmaad uw feesten en Ik mag uw verbodsdagen niet rieken". Het lijkt alsof God Zijn eigen instellingen afvalt en wegwerpt. De drie grote feesten werden immers uitbundig gevierd en de offers in grote getale gebracht. En onderhielden ze niet trouw de verbodsdagen volgens Leviticus 23:36?

"Nee", zegt de Heere, "Ik heb er geen welgevallen aan. Want u brengt uw offers in Bethel, Gilgal en Berseba. En dat zijn niet de plaatsen waar Ik gediend wil worden. In Mijn huis te Jeruzalem vindt de dienst der offeranden plaats, daar worden de feesten gevierd. Die plaats heb Ik daartoe verkoren. Bovendien walg Ik van uw offers en van uw liederen (vers 22 en 23), omdat u ze niet met de juiste gezindheid brengt en laat horen. Uw hart blijft er buiten". Dan gaat de Heere hier tegenover stellen wat Hij van het volk vraagt. Zoals het water in een beek zijn vrije loop moet hebben, zo moet het oordeel (=recht) en de gerechtigheid door niets worden gestuit (vers 24, vergelijk vers 15). Bovendien maakt men zich nu ook nog aan afgoderij schuldig. Men houdt processies ter ere van de Babylonische sterregoden. Zo wordt de situatie nog kritieker. Men verhief zich zo op de vaderen, maar de vaderen hebben twee dingen nagelaten die de kinderen wel deden. De vaderen lieten de offers na die nu overvloedig gebracht worden. De kinderen denken dat het brengen van offers Gods zegen meebrengt. Bovendien lieten de vaderen de afgoderij na, zoals die nu overvloedig wordt gepleegd. Zo is er een grote tegenstelling tussen de vaders en de kinderen. Daarom zal ook de uitkomst bij de kinderen anders zijn. Ze zullen weggevoerd worden ver boven Damascus. Dat is ... richting Assyrië.

 

 


 

Om beter zicht te krijgen op dit bijbelgedeelte is het goed te letten op de verschillende delen waarin het uiteenvalt. Bij heel nauwkeurig lezen, ontdek je de volgende prachtige opbouw: 

a. rouwklacht over Israël (vs 1-3)

b. zoekt de HEERE en leeft (vs 4-6)

c. wee over het onrecht (vs 7)

d. hymne op God als Schepper (vs 8)

HEER is Zijn Naam (vs 8c)

d' hymne op God als Rechter (vs 9)

c' oordeel over het onrecht (vs 10-13)

b' zoekt het goede en leeft (vs 14, 15)

a' rouwklacht over Israël (vs 16, 17)

 


Alsem

Hiermee wordt een aantal zeer bitter smakende, niet vergiftige planten bedoeld, die vooral voorkomen in de zuidelijke steppen en woestijnen. De alsemsoorten zijn kruiden of heesters met talrijke, meestal gele bloemhoofdjes, die allen buisbloempjes bevatten. De bladeren zijn grijsgroen of witviltig en vaak aromatisch. De reeds door de Egyptenaren uit de verse of gedroogde planten gewonnen etherische olie is zeer bitter. De bittere smaak van de alsem wordt in de Bijbel op tal van plaatsen genoemd. Denk aan Deuteronomium 29:18; Spreuken 5:4; Klaagliederen 3:19, en in overdrachtelijke zin in Jeremia 9:15 en 23; Amos 5:7; 6:12 en Openbaring 8:11.

Overgenomen uit de Christelijke Encyclopedie.


 

Dit artikel werd u aangeboden door: Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 februari 1990

Mivo +16 | 24 Pagina's

Amos' boodschap

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 februari 1990

Mivo +16 | 24 Pagina's