Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Epidemieën: Wake-Up Call Voor Kerken Door De Eeuwen Heen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Epidemieën: Wake-Up Call Voor Kerken Door De Eeuwen Heen

Besmettelijke ziekten werden vaak profetisch geduid

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Nu de hele wereld gedompeld is in de coronacrisis, is er alle reden om ons licht op te steken bij wat de christelijke kerk door de eeuwen heeft geleerd van epidemieën. Besmettelijke ziekten hebben de kerk tot inkeer en verootmoediging gebracht, maar ook de wereld tot bekering.

Epidemieën zijn van alle tijden en plaatsen. Dionysius, bisschop van Alexandrië, vertelt over zijn tijd waarin een epidemie woedt (rond 260), dat alles “vol weeklacht” is. “Een ieder rouwt, dagelijks klinkt het gekerm door de stad, vanwege de massa’s die al dood zijn of op sterven liggen”, zo lezen we in de befaamde Kerkgeschiedenis van Eusebius van Caesarea.

De meesten van onze broeders spreidden buitengewone zorg en broederlijke liefde ten toon. Ze spaarden zichzelf niet, maar zorgden voor elkaar en hielpen voortdu-rend elkaar. “Ze dienden de zieken in Christus, en met hen lieten ze in blijdschap dit leven los. Soms kregen ze de ziekte van anderen, liepen die van hun naasten op.” “Velen waren er die zelf stierven na anderen verpleegd en genezen te hebben.” Het gevolg was het volgende: “De besten van onze broeders zijn op deze manier gestorven, ouderlingen, diakenen en mensen uit het kerkvolk, hogelijk geprezen. Deze manier van sterven leek niet minder waard te zijn dan het martelaarschap, door de grote vroomheid en het vurige geloof die ermee gepaard gingen.”

Heidenen handelden daarentegen geheel tegengesteld. Zij jaagden diegenen die het begin van een ziekte vertonen weg, zelfs als het “dierbaarsten” zijn en zij wierpen halfdode mensen als vuil op straat. “Zij keerden zich af van elk contact en elke bezigheid met de dood; toch was het niet gemakkelijk om de dood te ontlopen, wat men ook verzon.”

Heidense geschiedschrijvers bevestigden dit beeld. De heidense arts Galenus vluchtte bij het uitbreken van de epidemie van 166 hals over kop uit Rome om in Klein-Azië het einde van de plaag af te wachten. Hij hoefde zich niet te schamen, want iedereen deed het. Christenen werden voor gek verklaard dat zij de pestlijders opzochten. Waarschijnlijk betrof het de eerste uitbraak van pokken in het Westen. Tijdens deze epidemie, die 15 jaar duurde, kwam een kwart tot een derde van de bevolking van het rijk om.

Carthago

Van 252 tot 254 werd Carthago en omgeving geteisterd door een verschrikkelijke epidemie, waarschijnlijk mazelen. Heidenen lieten hun zieken in de steek en vluchtten naar veiliger oorden. Weer hetzelfde beeld. Bisschop Cyprianus van Carthago en andere christenen organiseerden de hulpverlening. Zij hielpen christenen én niet-christenen.

Eusebius tekent op dat christenen de enigen waren die metterdaad nog medelijden en menslievendheid lieten zien. Zij bewezen de laatste eer aan de doden, deelden brood uit aan allen. “Die daden werden onder alle mensen geroemd; men ging de God van de christenen verheerlijken; ze werden wel door de feiten gedwongen om te erkennen dat deze mensen de enigen waren, die door hun daden lieten zien dat zij echt vroom en godsdienstig waren.”

Cyprianus schrijft in deze situatie een boekje met de titel Over de sterfelijkheid

Hij legt de Schrift naast de actuele gebeurtenissen. Christus heeft al voorzegd dat “pestilentiën” tekenen van Zijn naderende wederkomst zijn. De kerkvader wil de gelovigen moed en troost inspreken, wetend dat zij ook zwakke en bevreesde schepselen zijn. Hij ziet er ook een roepstem in.

Cyprianus heeft gewezen op de roepstem in de epidemie van zijn dagen, maar ook opgeroepen tot inkeer en bekering. “Door deze sterfte en deze verschrikkelijke tijden worden de lauwe christenen aangewakkerd, de kleinmoedigen opgewekt, de afvalligen aangezet om terug te keren, de heidenen gedwongen om het geloof te omhelzen.”

Conform de vele geluiden in de Vroege Kerk schrijft Cyprianus dat de epidemie van zijn dagen zal duidelijk maken “of de gezonden de zieken bijstaan, of familieleden en bloedverwanten elkaar liefhebben in de vreze des Heeren, of de artsen hun zieken niet ontvluchten, of de hebzuchtigen hun onverzadigbare verlangen naar woeker en stelen tenminste onder de schrik voor de dood aan banden weten te leggen.”

Groei van kerk

De stadsbesturen hadden geen reden om te mopperen over hun christelijke gemeenschap. Door haar goed georganiseerde caritas stilde zij de honger van veel mensen. Keizer Julianus de Afvallige probeerde later het christendom de wind uit de zeilen te nemen door een heidense gestructureerde welzijnszorg op te bouwen, naar het model van de christenen. Hij stelde: “Het is een schande dat iedereen kan zien hoe de heidenen verstoken blijven van onze steun.”

De spontane en georganiseerde caritas is één van de impulsen geweest van de verspreiding en uitbreiding van het christelijk geloof in de eerste drie eeuwen. Men moet daarbij beseffen dat de kerk dit deed zonder enige financiële steun van de overheid. Pas in de tijd van Constantijn de Grote kreeg de kerk voor haar medemenselijkheid steun van de overheid, in de vorm van gulle giften uit de schatkist van het rijk.

Naastenliefde, goede werken en een hoge moraal kenmerkten de vroege christenheid. Het christelijk hulpbetoon had een positieve uitwerking op de groei van de kerk. De godsdienstsocioloog Rodney Stark stelde dat de epidemieën, die de klassieke samenleving sterk hebben ontwricht en gedemoraliseerd, hebben bijgedragen aan een versnelde groei van het christelijk geloof. Christenen zorgden voor hun zieken zodat het sterftecijfer minder was, maar zij hielpen ook niet-christenen. Zij bouwden daarmee een grote immuniteit op door een grotere blootstelling aan de epidemie. Zij leken daardoor onkwetsbaar. Na de epidemieën werden de christenen positiever bejegend in de samenleving als gevolg van hun liefdadigheid. Stark concludeert dat na de twee genoemde epidemieën het aandeel christenen in het Romeinse Rijk bleek te zijn verdubbeld.

Luther

De Middeleeuwen waren vaak het verschrikkelijke toneel van de pest, de zwarte dood. Luther schreef in 1527 bemoedigende woorden. Hij was niet bang. “Heeft Christus Zijn bloed niet voor mij vergoten en Zich omwille van mij niet in de dood begeven? Waarom zou ik ook niet omwille van Hem mij in een klein gevaar begeven en de armzalige pest niet in de ogen durven zien?” Al had de pest vergif “in de bek”, Christus’ mond is enkel zoetheid en medicijn.

Hij wees ook op de verantwoordelijkheid: “Sommigen weigeren om medicijnen in te nemen, en mijden geen plaats of persoon waar hun aanwezigheid niet is vereist. Zó gaat het niet goed, lieve vrienden! Gebruik de medicijnen, neem en doe wat zou kunnen helpen, ontsmet je huis, tuin en straat. Mijd ook personen en plaatsen, waar je naaste je niet nodig heeft. En gedraag je als iemand die graag een grote stadsbrand wil helpen blussen. Want wat is de pest anders dan een vuur, dat geen hout en stro, maar lichaam en leven verteert.”

Onthullende en actuele zinnen in deze tijd! Luther vroeg God om bescherming en hulp, gebruikte de menselijke middelen én zorgde ervoor dat hij anderen niet besmette. “Wil God mij echter wegnemen, dan weet Hij mij wel te vinden. In dat geval heb ik toch gedaan wat Hij wilde dat ik zou doen, en ben ik niet schuldig aan mijn eigen dood of aan de dood van andere mensen. Waar mijn naaste mij echter nodig heeft, wil ik geen plaats of persoon mijden, maar daar onbezorgd en onbevreesd helpen, zo goed ik kan. Kijk, dat is een echt godvrezend geloof, dat niet roekeloos of vermetel is, en God niet verzoekt.”

We staan er versteld van hoe grote epidemieën bijna hele volken uitroeiden. De humanistische denker Comenius maakte in de zeventiende eeuw mee dat van de vier miljoen inwoners van zijn geboorteland Tsjechië er na dertig jaar minder dan 800.000 overbleven. Tachtig procent van de inwoners liet het leven of sloeg op de vlucht. Zijn ouders stierven aan de ziekte, ook twee jongere zusjes. Met twee oudere zussen bleef Comenius achter.

De Middelburgse predikant Willem Teellinck (1579-1629) noemt in zijn boek Wraeksweert (1624) de pest “een bode des doods”. “Zij maakt geen onderscheid tussen de mensen. Zij verschoont man noch vrouw, jong noch oud, zwak noch sterk, rijk noch arm, groot noch klein. De kwaal is als een schadelijk en verderfelijk vergif. Het verwekt een brand in alle leden en een grote benauwdheid om het hart. De allersterksten worden in weinige uren uit het leven weggerukt, ja hoe sterker iemand is, hoe eerder hij door dit dodelijk venijn overwonnen wordt.”

Dorpen en steden verloren grote aantallen inwoners. Weinig gezinnen bleven er ten slotte van verschoond, al waren er verschillen in het aantal gestorvenen. De bekende predikant Theodorus a Brakel verloor één dochter aan de pest. Petrus Plancius (1552-1622) verloor ten minste een dochter, een schoondochter, drie kleinkinderen en waarschijnlijk ook zijn moeder, twee zusters en broer tijdens epidemieën. Toen in 1663 in Amsterdam de pest uitbrak, stierven er in datzelfde jaar al 9000 mensen. In 1664 liep het aantal doden op tot bijna 1000 per week.

Ook toen was er angst van de omgeving, of beter de massahysterie waarmee de zieke geconfronteerd werd. Er heerste wantrouwen onder de bevolking. Winkels werden geschuwd, de handel werd opgeschort. Ook toen al dus! Overal was argwaan. Wankelde iemand op straat dan werd hij gemeden. Misschien was hij ook al aangetast. Velen vluchtten.

Tijdens de pestepidemie in Leiden van 1635 -toen er alleen al in de stad 20.000 slachtoffers vielen- vertrokken vele studenten en hoogleraren naar veiliger plaatsen. Tot de weinigen die bleven behoorde Johannes Polyander, die zelf wel aangetast werd, maar het overleefde. Anderen die in deze hachelijke tijd Leiden niet verlieten waren de Statenvertalers.

Voorgangers Jacobus Borstius (1612-1680) meed de huizen van de pestlijders niet tijdens de ziekte. Jacobus Koelman bezocht samen met zijn vrouw Anna Hus, toen hij nog in Sluis stond, de ten dode opgeschrevenen. De stervenden stond hij bij, totdat hij zelf in lichte mate aangetast werd. Het werd hem daarop door de overheid verboden uit zijn huis te komen. De getrouwe predikanten zagen in dezen heel duidelijk hun taak. Niet alleen met woorden troostten ze, ook in geschriften wisten ze te ondersteunen.

Cholera

Begin negentiende eeuw woedden pest- en cholera-epidemieën in Europa. Via Rusland kwam de cholera, aanvankelijk een “Aziatische braakloop”, rond 1830 naar Europa. In juli 1832 was in Scheveningen het eerste cholerageval van Nederland. Binnen enkele maanden bezweken er al 3000 Nederlanders. In één of twee dagen werd een gezond lichaam afgebroken. Daarom joeg de ziekte grote schrik aan, net als de mysterieuze corona. Pas later werd het verband gelegd met door bacteriën besmet water.

In Nederland werden de epidemieën van 1832/1833 en 1848/1849 gevolgd door nieuwe plagen in 1853-1855, 1859 en 1866/1867. Die laatste maakte 21.000 slachtoffers. Er waren nauwelijks middelen om de ziekte te bestrijden. “Ziet men honderden en duizenden sterven aan die ziekte, waarvan men, na haar reeds zo lang en zo oplettend gadegeslagen te hebben, nog niets weet, wij zeggen niets dan alleen meer dan ooit: Dit is Gods vinger! Zouden wij die wederstaan?” zei de Utrechtse hoogleraar J. I. Doedes in 1866 in een toespraak met als thema “Scheurt uw hart en niet uwe kleederen”.

“Gods toorn is zichtbaar ontstoken over dit land en volk”, schreef de ledeboeriaan ds. P. van Dijke. “Wij hebben al een week of drie à vier alle dag maar werk gehad om de doden naar het graf te brengen, soms wel twee of drie op één dag. Een kind Gods is er overleden, die is met volle ruimte naar de hemel gegaan. Die is er dus het beste aan toe.”

Groot toch is het gevaar, stelde ds. G. van Velzen in de gereformeerde kerk van Middelharnis in 1892, toen de cholera in Hamburg was uitgebroken en zich ook in de haven van New York voordeed. De cholera dreigde als “een engel des verderfs” Nederland te zullen doorgaan, en goddelozen en rechtvaardigen weg te rapen. “Waakt, waakt dan! Bewaar uw klederen, o kinderen van God, om onberispelijk voor God te zijn in de liefde. Waakt in de kracht Gods om als de weinigen te Sardis uw klederen niet te bevlekken. Onderzoekt u veel naar de grond uwer zaligheid, als God zal komen, om dan wakende en bereid te zijn, en hoe zult gij zonder verschrikking voor die geduchte Majesteit verschijnen, tenzij gij met Christus gekruist zijt, en leeft niet meer u zelven, maar Christus in u en gij in Hem?”

Verootmoediging

Epidemieën brachten mensen ook tot inkeer. De angst dreef de mensen niet alleen op de vlucht, ze dreef ze ook de kerken in. De Amsterdamse predikant Wernerus Helmichius (1551-1608) deelt in zijn brieven mee dat de kerken zo vol waren dat ze de hoorders nauwelijks meer bevatten konden. Zelfs de kermis werd afgeschaft. Nauwelijks was de plaag echter over of het oude leven werd weer voortgezet.

Telkens klonk weer de oproep tot bekering. Laat een ieder zich verootmoedigen opdat de Heere zal nederzien op het volk, stelde Teellinck. “Weest als vaten der ere waar het schuim van af geveegd is dank zij het vuur van de beproeving en die schoon uit de plaag gekomen zijn. Dan is zelfs de pest niet meer zo verschrikkelijk als zij scheen.”

In deze coronacrisis zien we dat de wereld tot stilstand komt wat een gelegenheid kan zijn om de vragen naar de zin en het doel van het leven te stellen. Zien we Gods vinger hierin? De geschiedenis laat echter ook zien dat met het voorbij waaien van de epidemie het oude leven al weer opgepakt wordt. De plagen van Egypte brachten de farao in paniek en tot schuldbelijdenis, maar al snel sloeg dit alles om in verharding toen het gevaar weer was geweken. We houden ons hart vast.

Dit artikel werd u aangeboden door: Protestants Nederland

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 april 2020

Protestants Nederland | 24 Pagina's

Epidemieën: Wake-Up Call Voor Kerken Door De Eeuwen Heen

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 april 2020

Protestants Nederland | 24 Pagina's