Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Tussen naïviteit en islamofobie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Tussen naïviteit en islamofobie

Christiaan Snouck Hurgronje over Nederland en de islam

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

De prachtige biografie die de Leidse hoogleraar Wim van den Doel schreef over de Nederlandse grondlegger van de islamwetenschap wereldwijd, geeft alle aanleiding tot een reflectie op onze eigen houding ten opzichte van de islam. Christiaan Snouck Hurgronje zag zich geconfronteerd met deels dezelfde uitdagingen waar wij thans voor staan. Ondanks de veranderde context, zijn zijn visie en de adviezen die hij op basis daarvan deed aan de Nederlandse regering nog steeds actueel.

Er was een tijd dat de overgrote meerderheid van hen die tot de onderdanen van de dynastie der Oranjes gerekend werden, bestond uit moslims. Rond 1900 telde Nederland ruim 5 miljoen inwoners, waarvan veruit de meesten christen waren. Maar in diezelfde tijd telde de Indische archipel, waar Nederland de scepter zwaaide, 30 miljoen inwoners, waarvan de overgrote meerderheid zich tot de islam rekende.

Snouck

Niet minder dan nu was toen de vraag opportuun hoe met moslims diende te worden omgegaan, aangezien het hier om een godsdienst gaat die ook politieke ambities heeft. Daarbij lieten zowel de Nederlandse regering als het gouvernement in Nederlands-Indië zich adviseren door een van de grootste islamgeleerden die de wereld ooit gekend heeft: Christiaan Snouck

Hurgronje (zie voor een korte levensloop het kader op pag. 55). Gezien de omvang van zijn werk en zijn bijzondere levensloop was er lange tijd niemand die zich aan een biografie over de man durfde te wagen. In zijn werkzame leven werd Snouck volgens mensen die hem kenden voortgedreven door een ‘zelotische plichtsbetrachting’. Het resultaat was een indrukwekkende stroom aan wetenschappelijke publicaties (veel te weinig volgens hemzelf), ambtelijke adviezen (die volgens hem te weinig gevolgd werden) en correspondentie met geleerde vrienden uit alle mogelijke disciplines (waaronder de gereformeerde theoloog Herman Bavinck), collega-vakwetenschappers wereldwijd (waaronder de beroemde Joods-Hongaarse islamoloog Ignaz Goldziher) en veel van degenen die politiek betrokken waren bij koloniaal beleid (waaronder J.B. van Heutsz, de latere gouverneur-generaal met wie hij eerder Atjeh gepacificeerd had).

Wat het er ook niet gemakkelijker op maakte was het feit dat hij ook als persoon moeilijk te vatten was. Afkomstig uit een hervormd gezin, werd hij in Mekka moslim. Afkomstig uit een aristocratisch predikantengeslacht trouwde hij in Indië via gearrangeerde huwelijken met inheemse vrouwen. En hoewel hij internationaal tot de grootste geleerden van zijn tijd gerekend werd, was hij tegelijkertijd de architect van de door van Heutsz gevoerde oorlog waarmee het opstandige Atjeh definitief onderworpen werd aan Nederlands koloniaal gezag.

Onpartijdig beoordeeld

Eindelijk was er dan toch iemand die het aandurfde: de Leidse hoogleraar Wim van den Doel.

Niemand was daartoe ook beter in staat dan hij. Niet alleen is hij de grootste kenner van de Nederlandse koloniale geschiedenis op dit moment. Zijn publicaties tot nu toe laten ook zien dat hij zijn stof beheerst. Daarnaast is hij een product van wat wel ‘de Leidse historische school’ wordt genoemd. Anders dan op veel andere faculteiten in het land, zien historici uit deze school het nog altijd als hun primaire roeping de figuren die zij onderzoeken te bezien in de context van hun tijd, zonder zich daarbij te laten leiden door al te gemakkelijke morele oordelen achteraf.

Het resultaat is een meeslepend boek, dat zich van a-tot-z laat lezen als een avonturenroman – zij het dat het verhaal uiteraard gebaseerd is op historische feiten. Van den Doel laat zich niet verleiden tot zielenknijperij, maar citeert wel regelmatig uit de correspondentie van Snouck waarin deze zijn vrienden deelgenoot maakt van zijn eigen gevoelens en beweegredenen. Maar de visie van Snouck wordt ook steeds geconfronteerd met de perspectieven van tijdgenoten die het totaal niet met hem eens waren. Nooit kiest Van den Doel daarin partij, al overheerst natuurlijk wel steeds het perspectief van Snouck zelf. Vandaar dat de auteur aan het eind het levensverhaal van Snouck nog eens overziet, verhaalt van hoe hij toen en nu nog steeds zowel wordt bewonderd als verguisd, en tot zijn eigen slotsom komt.

“Wie was Christiaan Snouck Hurgronje? Het is een vraag die met een afstand in de tijd van honderd jaar en meer slechts met voorzichtigheid is te beantwoorden,” zo begint Van den Doel zijn eigen overwegingen. Zo was Snouck bij het eredoctoraat dat de Universiteit van Parijs hem op 70-jarige leeftijd verleende volgens het verslag van De Telegraaf geëerd als ‘een staatsman tezelfdertijd als een geleerde’, ‘eenig ter wereld’, een denker en socioloog die alle koloniale mogendheden in hun midden wensten te hebben, althans wanneer zij tot doel hadden ‘zoowel hun moreele belangen te dienen, als hun bestuur weldadig te maken en hun aanwezigheid aan de overzijde der zeeën te rechtvaardigen’.

Het oordeel van critici

Daartegenover stond het oordeel van de Palestijns-Amerikaanse literatuurwetenschapper Ed ward Said in zijn Orientalism (1978). Daarin werd Snouck gezien als een typische vertegenwoordiger van een wetenschappelijke benadering van culturen die erop gericht was het Westen te laten heersen over het Oosten – niet alleen qua kennis, maar ook politiek. Kennis stond bij Snouck in dienst van de macht, aldus Said. Hij had met zijn onderzoek en adviezen slechts bijgedragen aan de exploitatie van Nederlands-Indië.

De Nederlandse islamoloog, Pieter Sjoerd van Koningsveld, opgeleid aan de Vrije Universiteit en later hoogleraar in Leiden, sloot zich bij die kritiek aan. Hij vond het een schande dat Snouck zich tijdens zijn leven had voorgedaan als moslim om in Mekka onderzoek te doen naar de zogenaamde hadji, islamitische bedevaartgangers. Vanuit het gouvernement in Indië was hem gevraagd na te gaan wat hen in Mekka werd onderwezen. De vrees bestond namelijk dat de bedevaart naar Mekka de oorzaak was van radicalisering van Indiërs, met alle mogelijke gevolgen van dien voor de orde en rust in de kolonie.

Voor zijn onderzoek onder Indiërs in de archipel zelf volgde Snouck hetzelfde recept, aldus Van Koningsveld. Door nota bene te trouwen met vrouwen uit aristocratische milieus probeerde hij het vertrouwen te winnen van de inheemse autoriteiten, om zich zo toegang te verschaffen tot de informatie die hij nodig had voor bruikbare adviezen aan de koloniale machthebbers. Hij had zich daarmee niet alleen bediend van illegale onderzoeksmethodes, maar speelde dubbelspel. ‘Hij trad op als wetenschapper, maar was achter de schermen betaald spion van de Nederlandse regering,’ zo viel vorig jaar nog in de NRC te lezen. Van den Doel doet aan dit soort gemakkelijke oordelen niet mee. Sterker nog, hij laat zich over politiek sowieso niet uit, in negatieve noch in positieve zin.

Zelf wil ik in het vervolg echter wel een stap ver- der gaan en onderzoeken of we nog steeds iets kunnen met de door Snouck ontwikkelde benadering van de politieke uitdaging van de Islam.

De politieke vraag

De vraag die het Nederlandse gouvernement hem destijds stelde was of hij wilde uitzoeken wat pelgrims in Mekka geleerd werd door de daar aanwezige moslimgeleerden. In hoeverre werden zij daar vertrouwd gemaakt met het islamitische concept van de djihad of jihad, de heilige oorlog? En was dat de verklaring voor het feit dat de Nederlandse overheid regelmatig veel te stellen had met opstandige elementen in de Indische samenleving? Mocht dat inderdaad het geval zijn, dan diende de hadj aan banden te worden gelegd. Was dat niet het geval, dan moest naar andere oorzaken worden gezocht. Een politiek urgente vraag. En van Snouck als veelbelovend wetenschapper werd een gedetailleerd onderzoek verwacht in antwoord op die vraag.

Het naïeve antwoord

Voor Van Koningsveld is een dergelijke vraag echter politiek gezien illegitiem. Op basis van eigen wetenschappelijk onderzoek poneerde hij in De mythe van het islamitische gevaar (1992), samen met antropoloog Wasif Shadid, de stelling dat moslims brave burgers waren die er alles aan deden om maximaal te integreren in onze samenleving. De suggestie al dat het hier-en-daar ook wel eens anders zou kunnen zijn, werd taboe verklaard. De islam is een religie van vrede. In naam van Allah oproepen tot geweld, heeft niets met de islam te maken, aldus Van Koningsveld.

Dat is een stelling die ook in politieke kringen doorgaans te horen valt. Kort na de aanslagen op 9/11 kwam de Amerikaanse president George W. Bush tot de conclusie dat deze terreurdaad niet conto van de islam kon worden geschreven. Ook volgens president Barack Obama, destijds op bezoek in het Midden-Oosten, dienden we te erkennen dat de islam een religie van vrede is. Onze eigen minister-president Mark Rutte stelde na de aanslagen op Charlie Hebdo in Parijs dat we in oorlog zijn met ISIS, niet met de islam. Toegegeven moet worden dat ‘islam’ als werkwoord teruggaat op de wortels silm en salamet, die inderdaad ‘vrede’ en ‘veiligheid’ betekenen. Iets dergelijks kan gezegd worden van jihad. Ook dat woord krijgt soms de vertaling ‘vrede’ of ‘geduld’. Als zodanig duidt het op de innerlijke strijd die ieder mens met zichzelf te voeren heeft tegen ongeloof, agressie en ongeduld. De Amerikaanse zakenman en voormalig adviseur van president Donald Trump, Steve Bannon, is een uitgesproken fan van deze betekenis van jihad. Terug naar Snouck. Kregen bedevaartgangers in Mekka inderdaad niets anders aangeleerd dan te strijden tegen hun eigen vleselijkheid? Is dat de enige relevante betekenis van jihad?

Het antwoord van snouck

Zoals bekend hebben alleen moslims toegang tot de heilige plaatsen, inclusief de daar geves- tigde moslimscholen, in Mekka. Er zat voor Snouck inderdaad niets anders op dan zich tot de islam te bekeren en de uiterlijke kenmerken van een moslim aan te nemen. Hij liet zich besnijden en beloofde zijn heilige plichten trouw te vervullen. Het komt niet vaak voor dat moslims zo snel na zijn bekering op bedevaart gaat. Maar Snouck – alias Abd al-Ghaffar, ‘dienaar van de alles vergevende’ – was uiteraard geen doorsnee moslim.

Na intensief onderzoek door middel van eigen observaties en vertrouwelijke gesprekken met zowel gewone moslims als grote moslim-geleerden, vatte Snouck zijn bevindingen samen in zijn tweedelige Mekka (1888) – een studie die geldt als een meesterwerk- en binnen de etnografie gezien wordt als een klassieker, die hem als wetenschapper wereldfaam bezorgde.

Snouck concludeerde dat schriftgeleerden en mystieke leiders op het religieuze leven van Nederlands-Indië een aanzienlijke invloed hadden. Mekka was ‘het hart van het religieuze leven in de Oost-Indische archipel’, zo vatte hij samen. Daarbij was het een grote vergissing te denken dat moslims die zich niet altijd trouw aan de plichten hielden geen echte moslims zouden zijn.

Zelfs waar deze niet veel meer dan in naam Mohammedanen zijn, heeft de Islam hun allerwegen al dadelijk het fiere bewustzijn geschonken, dat zij door Allah geroepen zijn tot wereldheerschappij, dat alle aanhangers van andere godsdiensten vijanden Gods en achterblijvers zijn, wier onderwerping aan de waarheid hunne taak is.

Vooral de mystieke genootschappen vormden een gevaar voor de rust in de koloniën. Gelukkig waren er daarnaast overal islamitische schriftgeleerden die waarschuwden voor deze genootschappen. Volgens deze schiftgeleerden was het een misdaad de strijd aan te gaan tegen een oppermachtige heerser waarbij de uitkomst bij voorbaat negatief zou zijn voor de islam. Bovendien kwamen veel pelgrims als even makke schapen terug uit Mekka als ze erheen waren gegaan. De bedevaart als zodanig hoefde niet aan banden te worden gelegd. Het waren vooral de hadji’s die langer in Mekka verbleven en zich aansloten bij mystieke genootschappen, die in de gaten moesten worden gehouden.

Islamofobie?

Problemen in Indië concentreerden zich lange tijd vooral op Atjeh, gelegen op de westpunt van het eiland Sumatra. Breed leefde daar de gedachte dat de kafirs, ongelovigen, erop uit waren de islam af te schaffen. Volgens Snouck was het een combinatie van enerzijds de belofte dat iedereen die in een heilige oorlog sneuvelde grote beloningen in het hiernamaals zou ontvangen en anderzijds het naïeve geloof in de eigen onoverwinnelijkheid, die ervoor zorgde dat het koloniaal gezag geconfronteerd werd met de dreiging van een ware volksoorlog. Als deze niet snel de kop in zou worden gedrukt, zou het vuur wel eens kunnen overslaan naar de rest van

Sumatra en eilanden als Java, Bali en Borneo. Alweer op basis van zeer gedetailleerd onderzoek naar de situatie op Atjeh, kwam Snouck met een helder advies.

• Gestopt moest worden met de gewoonte om hele dorpen plat te branden als vergelding voor vermeende medeplichtigheid aan gewapend verzet.

• Wel was nodig om via een zeer korte maar krachtige militaire aanpak de gewapende bendes die de bevolking probeerden op te stoken dan wel te dwingen in opstand te komen, onschadelijk te maken.

• Daarnaast dienden de religieuze leiders die de gewapende strijd een religieus karakter gaven door de bevolking aan te sporen tot het voeren van een heilige oorlog tegen de kafirs, gevangen te worden gezet.

• Ten slotte moest het vertrouwen van de gewone bevolking, die zozeer te lijden had gehad van de bendeterreur, worden gewonnen door het bestuur te delegeren aan de onder hen aanwezige aanzienlijken, en daarnaast de landbouw, nijverheid en handel te bevorderen.

Met deze benadering kan Snouck volgens Martijn Kitzen in diens Oorlog onder de mensen. Militaire inzichten uit Atjeh en Uruzgan (2016) de geestelijke vader van de moderne counter insurgency tactieken worden genoemd. De eerste drie adviezen werden door plaatselijk commandant van Heutsz vanaf 1897-1898 opgevolgd. Vervolgens vergat hij echter, ook tijdens zijn bewind als gouverneur-generaal van Nederlands-Indië in de periode 1904-1909, het laatste advies van Snouck op te volgen. Volgens Snouck zelf met op lange termijn desastreuze gevolgen.

Want hoewel de gewone moslim verre de voorkeur gaf aan een veilig en gerust leven boven de woelingen van een heilige oorlog, zo stelde Snouck, dat betekende niet dat zij per definitie onvatbaar waren voor revolutie-gedachten. Wanneer hen lang genoeg onrecht wordt aangedaan, en een groeiend nationaal besef gepaard gaat aan de belofte van vrijheid, dan kon de gedachte aan jihad wel degelijk het buskruit zijn dat de zaak tot ontploffing zou brengen. Vandaar ook dat Snouckzich zorgen maakte over het zogenaamde panislamisme – de voorloper van de huidige politieke islam – zoals zich dat zich rond de eeuwwisseling vanuit het Ottomaanse Rijk over de islamitische wereld verspreidde.

Toekomstperspectief

Daar kwam volgens Snouck bij dat de islam weliswaar in staat was ‘om Barbaren aan orde en tucht te gewennen’, maar zich zelf op korte termijn niet gemakkelijk met de moderne beschaving liet verzoenen. Alleen radicale hervorming zou die weg kunnen banen. Maar vooralsnog zag hij ook onder geleerden weinig enthousiasme voor een dergelijke ontwikkeling. Eerder was er sinds de oudheid sprake van een verslechtering geweest. Latere islamitische geleerden gingen er namelijk toe over vrouwen voor te schrijven gesluierd over straat te gaan. Dat was weliswaar geen islamitisch voorschrift, maar ‘niet in staat, hunne dochters en echtgenooten door opvoeding op den rechten weg te leiden, zagen zij geen beter middel dan de beperking van haren omgang met het mannelijk geslacht tot het uiterste’, zo concludeerde Snouck.

Daar stond tegenover dat Snouck´s geloof in de superioriteit van de Westerse beschaving zowel door zijn observaties van het bestuur in Indië als door de ervaringen van de Eerste Wereldoorlog in Europa, forse deuken opliep.

Wanneer men intellectueel Oosterlingen eens onbevangen hunne critiek hoort uiten van de Westersche cultuur en hare effecten op allerlei gebied, dan wordt men als Europeaan ten slotte wel eenigszins tot bescheidenheid gestemd.

Tegelijkertijd zag Snouck onder moslims de eerste aanwijzingen voor een afnemende invloed van schriftgeleerden. Hij ging ervan uit dat gelovigen in de twintigste eeuw steeds meer de neiging zouden vertonen ‘de scherpe kanten en middeleeuwse trekken’ van de islam te negeren of weg te redeneren. Inclusief een streng politieke interpretatie van de jihad.

Zijn oude studievriend, Herman Bavinck, met wie hij een levenslange correspondentie zou onderhouden, dacht daar duidelijk anders over. Volgens hem leek het erop dat Snouck in zijn latere levensjaren ten prooi gevallen was aan de neiging om het eigene te kritisch te bezien en het vreemde te veel te idealiseren. Anders dan Snouck was hij ervan overtuigd dat de droom van het kalifaat en de heilige oorlog nog lang springlevend zouden blijven. Beide waren…

…historische machten, die nawerken en telkens weer hun invloed kunnen uitoefenen. […] Zoolang het mohammedanisme mohammedaansch blijft, zal het gevaar van strijd blijven bestaan, niettegenstaande alle cultuur.

Snouck was tijdens zijn actieve leven ongeëvenaard in zijn scherpe observaties en op basis daarvan gegeven adviezen. Zowel qua academische reputatie als politieke invloed was hij verre de meerdere van zijn vriend Bavinck. Daarentegen bleek Bavinck met zijn pessimisme over de politieke ontwikkelingen in de wereld op zijn minst over vergelijkbare profetische gaven te beschikken. Want inderdaad, overal ter wereld blijkt een minderheid van de moslims steeds vatbaarder voor kritiek op de eigen traditie. Tegelijk zien we een verontrustende tegenbeweging die in 9/11 bijvoorbeeld tot een van de meest dramatische uitbarstingen kwam, en in vele aanslagen wereldwijd als ook de vestiging van het kalifaat in het Midden-Oosten een bloedig vervolg kreeg.

Ten slotte

In navolging van Snouck moeten we constateren dat het geen zin heeft om te stellen dat terreur niets met de islam van doen heeft. Daarvoor putten de verantwoordelijken teveel inspiratie uit de traditie van hun eigen godsdienst. Laten we vooral niet naïef zijn. Tegen een dergelijk gebruik van deze traditie moet ook politiek met kracht worden geageerd. En laten we ook eindelijk eens oog hebben voor de tragiek van grote aantallen vrouwen die bepaalde wijken systematisch het slachtoffer worden van misbruik door mannen die zich laten leiden door een traditie die nog steeds door religieuze leiders wordt gelegitimeerd en waarin elke vrouw die geen sluier draagt per definitie ‘een hoer’ is. Ayaan Hirsi Ali maakt dit punt recent nog eens ten overvloede in haar Prey. Immigration, Islam, and the Erosion of Women´s Rights (2020).

Maar politiek wordt hierover vooralsnog in alle talen gezwegen. Tegelijk moeten we oog blijven houden voor de noden van islamitische medeburgers die geen enkele politieke ambities lijken te hebben die strijdig zijn met die van de democratische rechtsstaat waarin wij leven. Het moet zeker niet zo zijn dat de gerechtvaardigde zorgen die wij hebben over sommige ontwikkelingen binnen de islam, leiden tot angst voor moslims in het algemeen. Laat ons in plaats daarvan ook in relatie tot hen toonbeelden zijn van goed nabuurschap.


Mede naar aanleiding van Wim van den Doel, Snouck. Het volkomen geleerdenleven van Christiaan Snouck Hurgronje. Uitgegeven door Prometheus te Amsterdam, 2021 624 blz. € 49,99.

Dit artikel werd u aangeboden door: Wetenschappelijk Instituut voor de Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 juli 2021

Zicht | 112 Pagina's

Tussen naïviteit en islamofobie

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 juli 2021

Zicht | 112 Pagina's