Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

antwoord per brief

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

antwoord per brief

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

Geachte Heer A.v.D. te N.

Er is me door u een vraag gesteld over de vrijsteden, zoals we daarvan kunnen lezen in Num. 35. U hebt horen beweren dat de borden die op de weg naar de vrijsteden waren te vinden, degenen die naar de vrijsteden vluchtten, deden weten dat ze nu eens even rusten mochten. Geestelijkerwijze zouden er ook zulke wegwijzers zijn die degenen die voortgedreven worden naar de vrijstad, door de bloedwreker achtervolgd, eens even een rustpunt doen vinden. Zulk een verklaring kwam u niet zo aannemelijk voor, daar u niet anders kunt denken dan dat een ontdekte ziel, die achtervolgd wordt door het zwaard van Gods gerechtigheid en door een eisende en vloekende wet als de bloedwreker,

zichzelf naar de totale ondergang ziet gaan. Graag zoudt u van mij weten hoe ik hierover dacht.

Deze zomer heb ik juist ook over de vrijsteden gesproken. Verschillende lezers zullen mij hierover beluisterd hebben. Maar het kan misschien geen kwaad om die preek in deze brief even in korte trekken samen te vatten. Ik geloof zelfs dat er lezers zijn die daar niets op tegen hebben, daar ze het door hen beluisterde ook nog wel een keer op het papier voor zich willen zien.

Nu, in korte trekken wil ik dan even weergeven wat ik getracht heb van deze vrijsteden te zeggen! Deze vrijsteden waren bestemd voor de niet moedwillige doodslager. De moedwillige doodslager moest gestraft worden. De Heere heeft na de zondvloed het Noach doen weten dat de doodstraf er moest zijn. In Genesis 9 vinden we die bekende woorden: „Wie des mensen bloed vergiet, zijn bloed zal door de mensen vergoten worden". En in Num. 35 lezen we dan ook in vers 31: „En gij zult geen verzoening nemen voor de ziel des doodslagers, die schuldig is te sterven; want hij zal zekerlijk gedood worden". En in vers 33 lezen we: , , Zo zult gij niet ontheiligen het land waarin gij zijt; want het bloed, dat ontheiligt het ] and; en voor het land zal geen verzoening gedaan worden over het bloed dat daarin vergoten is dan door het bloed desgenen, die dat vergoten heeft". Er moest recht worden gedaan. Er wordt geen recht gedaan, als de bloedstorting niet met bloedstorting wordt vergolden. Dat heeft ons in de bepaling die de Heere aangaande de vrijsteden had gegeven, in geestelijk opzicht ook zeer veel te zeggen. Ik hoop daar in dit schrijven nog wel op terug te komen. Nu was het de niet moedwillige doodslager die naar de vrijsteden mocht vluchten. Als we nu de geestelijkebetekenis daarvan willen nagaan, zijn we geneigd om te denken dat deze bepaling niet gemakkelijk geestelijk over te brengen is, daar we toch allen van nature moedwillige doodslagers zijn. En het is zeker waar, dat als de Heere de mens de schuld ontdekt, er dan een erkenning zal komen van een wetens en willens zondigen tegen zoveel waarschuwingen in. Hoe heeft men daarin toch tegen licht en beter weten in gehandeld! Ook heeft de mens zich eenmaal moed-en vrijwillig in zijn diepe val van zijn Maker afgekeerd.

Maar nu moeten we allereerst niet uit het oog verliezen, dat de niet moedwillige doodslager in de vrijstad moest zijn, om niet langer door de bloedwreker achterhaald te worden. Ook mocht hij niet uit de vrijstad gaan vóór de dood des Hogepriesters. Men moest dus in de vrijstad zijn. De Heere had de vrijsteden gegeven in de verschillende delen des lands, opdat men niet te ver behoefde te gaan om in de vrijstad te komen. De wegen naar de vrijstad moesten ook bereid worden, om te gemakkelijker in de vrijstad te kunnen komen. En zoals men dan verder ook zegt, werden er onderweg ook wegwijzers gevonden, waarop geschreven stond: Miklat! Miklat! Vlucht! Vlucht!

Deze wegwijzers deden dus degenen die naar de vrijstad vluchtten, wel weten dat men op de goede weg was, maar spoorden tevens aan tot een vlieden, zich geen rust gevende voordat men in de vrijstad was. Als we dit geestelijk overbrengen, dan kunnen we daarvan zeggen dat het in het vluchten voor de bloedwreker ook niet aan wegwijzers ontbreekt. In de zuivere prediking van Gods Woord zijn zulke wegwijzers te vinden. Ze kunnen de ziel tot enige moedgeving zijn. Het is nodig dat altijd maar weer de weg wordt aangewezen die de zondaar tot de vrijstad leidt. Men kan dan weleens zijn naam horen noemen. Dit bewaart ook voor een rampzalige wanhoop waartoe de boze de ziel zoekt te brengen. De zaligmakende overtuiging is hierin ook onderscheiden van een algemene overtuiging.

Maar toch kan en mag er buiten de vrijstad geen rust zijn. We zullen wel begrijpen dat er geweest zullen zijn onder Israël, die de vrijstad niet hebben bereikt, daar ze door de bloedwreker werden achterhaald. Men moest zich dus haasten om in de vrijstad te komen. Als er een ware zaligmakende overtuiging mag zijn, zal men gewis en zeker in de vrijstad komen, maar men zal dat toch niet kunnen weten voordat men in de vrijstad is. In de niet moedwillige doodslager zien we een voorstelling van een in waarheid boetvaardige zondaar. De moedwillige doodslager stelt ons eigenlijk de zich verhardende zondaar voor. Vandaar dat onderscheid tussen een niet moedwillige doodslager en een moedwillige doodslager. Wel zal de boetvaardige zondaar moeten erkennen dat hij gehandeld heeft tegen licht en beter weten in, zoals ik daar zoeven op wees, maar hij draagt daarover toch een oprecht berouw in zijn ziel om. En zo is hem toch ook de behoudenis van zijn ziel geen overschillige zaak. Hij ziet naar verlossing en ontkoming uit. In de wet aangaande de vrijsteden Werd gewezen op een onvermijdelijk gevaar waaraan men niet ontkwam, als men deze genadige verordening verwaarloosde, zoals Matthew Henry daar ook op wijst. En dan zegt deze schrijver zo: „Want hoe kunnen wij verwachten zalig te worden, indien wij de weg en het middel daartoe versmaden, en hoe zullen wij ontvlieden indien wij op een zo grote zaligheid geen acht geven ? " Zo zien we dus in de niet moedwillige doodslager een ware boetvaardige zondaar ons voorgesteld. Zulk een ware boetvaardige zondaar vlucht God in de handen. Hij vlucht niet van God af, maar naar God toe, ook al moet hij met bange vrees vervuld zijn voor die God tegen wie hij gezondigd heeft. Maar de zonden worden in het verborgene in oprechtheid beweend en de schuld voor het aangezicht des Heeren in waarheid beleden. En de zich schuldig kennende zondaar ziet naar een weg van ontkoming uit en zal bedelen om genade. Nu mag hij in de rechte prediking ook horen dat er voor een ware boetvaardige zondaar een weg tot ontkoming is. Zou dit de ziel niet bij ogenblikken tot een ademtocht zijn? Maar met dit alles kan men niet rusten voordat men ontkoming gevonden heeft. Velen hoort men over de vrijsteden en over een vluchten naar de vrijsteden spreken, maar ze schijnen de bloedwreker niet goed te kennen. Ze kennen de wet niet goed. Een algemene overtuiging is ook door de wet, maar men leert met een algemene overtuiging de wet nooit goed kennen. Men maakt geen kennis met de geestelijkheid van de wet. Daar men in de schors van de wet blijft hangen, zoekt men het in een uitwendige verandering van de daden. Zo komt er dan ook nooit plaats voor Christus.

De zondaar echter die tot een rechte kennis der wet gebracht wordt, wordt in een uitwendige verbetering van zijn levenswandel niet met rust gelaten. Ook verschoont de wet hem om zijn boetvaardigheid niet. Al stortte hij ook een zee van tranen, de schuld kan er niet door worden uitgewist. Indien iemand de wet van Mozes heeft overtreden, die sterft zonder barmhartigheid onder twee of drie getuigen. Christus is de enige Toevlucht voor de ware boetvaardige zondaar. Die tot Hem in waarheid komt, zal Hij geenszins uitwerpen. Maar Hij doet ook alleen rust vinden door een in waarheid vermoeide ziel.

Zo ontsluit zich in Hem de vrijstad. Maar dit geschiedt niet buiten het recht om. Het moet dan ook onze opmerkzaamheid hebben wat we in de verzen 24 en 25 van Numeri 35 kunnen lezen. Daar lezen we: „Zo zal de vergadering richten tussen den slager en tussen den bloedwreker naar deze zelve rechten. En de vergadering zal den doodslager redden uit de hand des bloedwrekers en de vergadering zal hem doen wederkeren tot zijn vrijstad, waarheen hij gevloden was". Als men dus in de vrijstad ontkoming had gevonden, moest men toch nog even de vrijstad verlaten en moest er nog gerecht worden, opdat blijken zou of men een niet moedwillige doodslager was.

Hoe velen hebben Christus gevonden buiten het recht om! De ware boetvaardigheid moet door het recht aan het licht gebracht worden. Dan valt de zondaar voor de Rechter in, in de ware erkenning van de eeuwige strafwaardig te zijn. Zo worden daar de offeranden Gods gevonden waar Psalm 51 van getuigt. Men valt een vertoornd en wrekend Rechter in handen, maar de ware boetvaardigheid doet daar een welgevallen vinden in de straf der ongerechtigheid. En hier is er ook een roepen uit de bange nood der ziel, een kermen gelijk de duiven der dalen, een slaan op de borst gelijk de tollenaar, met de uitroep: „O God, wees mij, zondaar, genadig!" Zo komt men bevende aan, als een vogeltje uit Egypte en als een duif uit het land van Assur. Maar daar openen zich de ingewanden van de Goddelijke barmhartigheid voor de in waarheid berouwhebbende zondaar. Hier doet de Heere het hem weten, dat hij alleen zijn ongerechtigheid maar heeft te erkennen, dat hij tegen de Heere zijn God heeft overtreden. Zo wordt hem de ontkoming in de vrijstad door recht ontsloten. Als de Heere ons geen onrecht meer kan doen in het eeuwig straffen der zonden, dan is er bij Hem voor een doodschuldige genade. Er is een vrijstad geopend in het bloed en de gerechtigheid van de grote Hogepriester. De trekkende liefde Gods brengt de doodschuldige zondaar aan de voeten van die gezegende Persoon des Middelaars. De weg der ontkoming wordt de ziel niet alleen in Hem ontsloten, maar die Middelaar Zelf ontdekt Zich in Zijn heerlijkheid en dierbaarheid aan de ziel van zulk een gans ellendige. Waarlijk in Hem is een eeuwige ruimte van verlossing te vinden, want die Hem vindt, vindt het leven zelf, daar in de kennis van die Persoon een onuitsprekelijke zaligheid gesmaakt wordt, want de openbaring van Hem aan het hart gaat ook met zulk een Goddelijke liefde gepaard.

Maar nu wil ik nog op wat anders gaan wijzen. Meestal hoort men spreken over een vluchten naar de vrijsteden, alsof de wet

aangaande de vrijsteden nog niet wat meer en nog wat anders voorstelde. In Numeri 35 wordt niet alleen gesproken over een vlieden naar de vrijsteden, maar ook over een uitgaan uit de vrijsteden. Die in de vrijstad ontkoming hadden gevonden, moesten daar blijven tot de dood van de hogepriester. Zo was men dus eigenlijk nog een gevangene in de vrijstad. De hogepriester moest sterven om waarlijk vrij te kunnen zijn. De hogepriester was een zeer belangrijk persoon. Hij bekleedde een eervol en hoogwaardig ambt. Hij was eigenlijk tot een grote zegen voor het land. Als de vertegenwoordiger van het volk verscheen hij voor het volk voor het aangezicht des Heeren. Zo droeg hij als de vertegenwoordiger van het volk de schuld van het volk en zocht daarover verzoening voor het aangezicht des Heeren. Wanneer die hogepriester stierf, moest dat dan ook wel een oorzaak van droefheid zijn. Echter was de dood van die hogepriester voor de niet moedwillige doodslager een oorzaak van blijdschap. Hij mocht dan de vrijstad verlaten en was dan pas waarlijk vrij. De dood van de hogepriester was daar oorzaak van. Zo had die wet aangaande vrijsteden dus heel wat te zeggen. Dit wordt weinig recht verstaan. Omdat men niet weet wat het is om in de vrijstad als een gevangene te verkeren, weet men ook niets van de dood van de grote Hogepriester af. De Heere h«eft in deze wet aangaande de vrijsteden Israël heel duidelijk laten zien, hoe de dood van de Hogepriester alleen maar van de bloedwreker heeft kunnen bevrijden. Als Oud-Testamentisch de hogepriester gestorven was, kon men de vrijstad verlaten en vermocht de bloedwreker niets meer te doen.

Christus als de grote Hogepriester heeft moeten sterven, om de kerk van de bloedwreker te bevrijden. Dat is het wat de apostel leert in Galaten 3, als hij daar zegt: „Christus heeft ons verlost van den vloek der wet, een vloek geworden zijnde voor ons; want er is geschreven: Vervloekt is een iegelijk, die aan het hout hangt". De dood van Christus was dus tot verlossing van een doodschuldige en vloekwaardige zondaar noodzakelijk. Door de vervloekte dood te sterven, heeft Hij onder de vloek der wet willen buigen en daarmede onder het heilig recht, opdat een vloekwaardig zondaar door recht zou worden verlost. Buiten die grote Hogepriester en buiten Zijn dood is er dus geen behoudenis voor een doodschuldige zondaar te vinden. Maar zo zal dan ook de dood van de grote Hogepriester betekenis moeten krijgen voor de ziel.

Op de noodzakelijkheid van de dood van de grote tegenbeeldige Hogepriester werd dus Oud-Testamentisch in deze bepaling heel duidelijk gewezen. Zolang als Christus als de tegenbeeldige Hogepriester niet was gekomen en gestorven was, bleef de kerk onder de wet in bewaring gesteld. Het handschrift der zonden was nog niet uitgewist aan het kruis. Christus is de grote Hogepriester der toekomende goederen en de Middelaar des Nieuwen-Testaments. Wiens dood moet zijn tot verzoening van de overtredingen, opdat degenen die geroepen zijn, de beloftenis der eeuwige erfenis ontvangen zullen.

Waarde Vriend, hoe is dan toch in deze bepaling aangaande de vrijsteden het volk toch ook weer van alles afgewezen buiten Christus. En zo worden wij daardoor ook nog van alles buiten Hem afgewezen. De kennis van die Persoon is toch zo noodzakelijk. Maar ook is de kennis van Zijn borgtocht zo noodzakelijk. Daardoor is alleen maar recht aan de bloedwreker te ontkomen.

Waar is er tegenwoordig nog een ziel te vinden, die als een gevangene in de vrijstad verkeert, omdat het op de dood des Hogepriesters wacht? Die dood heeft alleen de verzoening kunnen aanbrengen. Dat zal men moeten weten. Dan blijft er geen weder in gedachtenis brengen van de zonden meer over. Dus dan zal men waarlijk vrij zijn.

Het is toch zo droevig dat die gangen des levens niet recht meer worden gekend. Als men die op de kansel onderscheidenlijk voorstelt, kan men haast geen afnemers meer vinden. Men weet van geen onderscheid meer tussen een Persoonskennis van Christus en de kennis van Zijn borgtochtelijk werk. Vroeger waren er nog meer mensen die hun legering in de vrijstad hadden, zonder waarlijk vrij te zijn. Men had in de vrijstad wel ontkoming mogen vinden en daar uit mogen rusten (eerder niet) van alle benau­ wingen der wet en van al die bange zielsberoeringen bij een achternajagende bloedwreker, maar men kon alleen maar door de dood van de Hogepriester worden verlost. Er werd dus nog zulk een gemis door de ziel gevoeld. En nu wil het wat zeggen, als men moet wachten op de dood des Hogepriesters. Die mensen die in die vrijstad waren, moesten wachten op de dood des hogepriesters. Als men zo wachten moet, wil dat zeggen dat men geen stap van zijn plaats kan komen. Gods ware bekommerde volk kan geen ding aannemen als het niet uit de hemel wordt geschonken. Men wordt ook nergens banger voor dan voor het zich toeëigenen van iets wat niet door God geschonken is. Alles wat we stelen, moeten we teruggeven. Och vriend, daar meen ik bij ondervinding wat van te weten. Hoe doet de Heere het dan toch met een mens vastlopen. Dan kan men geen kant meer op. „Gelijk een veldhoen eieren vergadert, maar broedt ze niet uit, alzo is hij, die rijkdom vergadert, maar niet met recht; in de helft zijner dagen zal hij dien moeten verlaten, en in zijn laatste een dwaas zijn". Jer. 17 : 10. Alles wat we hebben en bezitten, daar moeten we door een rechte weg aangekomen zijn. We moeten weten dat het de Hogepriester Zijn leven heeft gekost, om Zijn kerk door een eerlijke weg in het bezit van de hemelse goederen te stellen. Zo wordt Sion door recht verlost. Door de dood des Hogepriesters is aan het recht voldaan, opdat een arme bankroetier door de losprijs die door de Hogepriester is betaald, zou behouden worden. Men zal dan weten hoe de Vader door de dood Zijns Zoons is verzoend en op grond van Zijn borggerechtigheid een doodschuldige zondaar vrijverklaart. Dat is de rechtvaardigmakende daad Gods als vrucht van Christus borgtocht.

Dan heb ik nog op iets te wijzen. Iemand die in de vrijstad woonde, was dus nog niet vrij, zoals ik heb opgemerkt. Dat kan ik u ook aantonen. Als men in de vrijstad woonde, kon men immers niet opgaan met de feesthoudende menigte met de jaarlijkse grote feesten? De plechtige godsdienstoefeningen kon men dus niet bijwonen. Zo was men dus eigenlijk nog van de gemeenschap Gods hierin verstoken. En zo ook van de gemeenschap met Zijn volk en dus van al die bijzondere heerlijke voorrechten hieraan verbonden. Maar door de dood van Christus worden degenen die verre waren nabij gebracht en mogen ze weer delen in hun vorige bezittingen. Ja, ze ontvangen veel meer terug dan dat ze kwijtgeraakt zijn. Ze ontvangen dubbel van de hand des Heeren voor al hun zonden. Niet alleen worden ze vrijgesproken van schuld en straf, maar ze ontvangen ook een erfdeel onder al de geheiligden. Als de verloren zoon mogen ze weer een thuiskomst bij dé Vader vinden. Door de Geest der aanneming tot kinderen, roepen zij: „Abba, Vader!" De Heilige Geest doet van de vrijheid in Christus gebruik maken, want waar die Geest des Heeren is, aldaar is vrijheid. Zo vindt men door die Geest door Christus een vrije toegang tot de Vader. Dat is ook vrucht van de dood van de grote Hogepriester. Men mag zich volkomen verliezen in de Oorsprong van alle ware heil. O die Vaderlijke liefde die hierin gesmaakt wordt! De grote en dierbare weldaad van de aanneming tot kinderen, is een vaderlijke daad, van de rechterlijke daad in de rechtvaardigmaking onderscheiden. Ze steunt daarop en volgt daarop. Zo breekt het geestelijk jubeljaar voor de ziel aan. Dan krijgt men veel meer terug dan dat men kwijtgeraakt was. Men kan het nu niet meer verliezen wat men door Christus terug ontvangt. Zo ontvangt men dubbel voor al zijn zonden. Wel zijn er nog de overgebleven zonden en blijven daarom ook de Vaderlijke kastijdingen de ziel niet gespaard. Dan moet ze de gevoelige gemeenschap missen. Men moet dan gedurig nog weer opnieuw bekeerd worden. Dus dan kan men geen hoog zeil voeren.

Nu beste vriend, ik moet nodig afbreken. Maar ik heb u dus iets over de geestelijke betekenis van de vrijsteden geschreven. Ik hoop dat wat ik u geschreven heb, u niet vreemd zal blijven. De Heere zegene het gebrekkig geschrevene ook nog tot onderwijs, ontdekking en bemoediging voor zielen die de weg niet weten. En zo mocht de Heere dan het schrijven dienstbaar stellen van iemand die ook nog gedurig de weg niet weet.

Hartelijk gegroet en Gode bevolen!

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 februari 1985

De Wachter Sions | 8 Pagina's

antwoord per brief

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 februari 1985

De Wachter Sions | 8 Pagina's