Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Toelichting op de Nederlandse Geloofsbelijdenis  Art. XIV

Bekijk het origineel

Toelichting op de Nederlandse Geloofsbelijdenis Art. XIV

Van de schepping en val des mensen en zijn onvermogen tot het ware goed.

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Alvorens over te gaan tot de toelichting van het 14e art.  (onleesbaar)             maar welin verband met het Barthianisme, de modeleer van de tegenwoordige tijd. De eigenlijke kerkelijke dogmatiek van Barth is nog niet geheel en al tot de uiteenzetting over de Voorzienigheid gekomen. Maar gezien het gehele denken van de dialectische theologie van Barth en uit verschillende losse gegevens blijkt het toch wel, dat ook deze voorzienigheidsleer de Schriftuurlijke voorzienigheidsleer niet is. Gelijk de schepping (zie de toelichting van het 12e artikel) wordt ook de voorzienigheid geheel gezien van onder de praedestinatie en geheel vanuit Christus. Van een onderscheiding, zoals onze Gereformeerde vaderen maakten, in algemeen, bijzonder en zeer bijzonder, wil Barth niet weten. Alleen zou er zo ongeveer maar zijn een zeer bijzondere voorzienigheid, daar de wereld niet door de Zoon als tweede Persoon, maar als Christus en vleesgeworden Zoon en Middelaar is geschapen en als zodanig wordt geregeerd.

Ook prof. van Niftrik, één van de verdedigers van Barths theologie in ons land, schrijft in de „Kleine dogmatiek", het leerboek der Hervormde Kerk, o.a.: Het Bijbelse voorzienigheidsgeloof ontspringt aan de zekerheid der verzoening, aan het .geloof in die God, Die ook Zijn eigen Zoon niet gespaard heeft, Die in het offer heeft voorzien! Wij kunnen namelijk over de betekenis van het geloof in God de Vader en Diens voorzienigheid niet spreken dan vanuit het geloof in Jezus Christus en Diens kruis. Omdat God in het offer van Golgotha heeft voorzien, Zijn eigen Zoon heeft gegeven daarom en daarom alleen kan en durf en mag ik geloven, dat God ook voor alle andere (mindere) dingen zorgen kan en wil (blz. 66). Wij zien dus ook hier weer de misleidende leer, dat alles over één kam wordt geschoren. Geen separeren van de voorzienigheid over de wereld, het dier en de onherboren mens en de door Woord en Geest wedergeboren mens. Neen, zonder meer heeft de mens maar te aanvaarden en er zich in te verblijden, dat God regeert vanuit de verzoening in Christus. Dat alleen Gods volk leeft ook voor het tijdelijke uit Christus' verdiensten,  dat bij de verworpenen Gods rechtvaardigheid er op blijft rusten, daarvan is bij deze misleidende leer geen sprake. De Heere geve ons daarom ook geheiligde kennis om bij de oude, beproefde waarheid, die naar de godzaligheid is, te blijven en al wat daarvan afwijkt te verfoeien. Tot zover dan nog artikel XIII en thans richten wij onze  aandacht op het volgende artikel, dat spreekt van de schepping en val des mensen en zijn onvermogen tot het ware goed. De aanvang luidt: Wij geloven, dat God de mens geschapen heeft van het stof der aarde, en heeft hem gemaakt en geformeerd naar Zijn beeld en gelijkenis; goed, rechtvaardig en heilig, kunnende met zijn wil in alles overeenkomen met de wil Gods.

Het historische feit van de schepping van de eerste mens uit het stof der aarde en het inblazen van de ziel door God wordt hier in het geloof beleden. Als een „uitgemaakte zaak" houdt de kerk des Heeren de ongelovige wereld voor Gen. 2 : 7: En de Heere God had de mens geformeerd uit het stof der aarde en in zijn neus geblazen de adem des levens; alzo werd de mens tot een levende ziel.

Alle evolutie langs de weg van natuurlijke ontwikkeling uit lagere diersoorten wordt als een goddeloze leer ver weggeworpen, evenals de oude dwaling, dar er vóór Adam reeds mensen zouden geweest zijn (Prae-Adamieten), daar ook de apostel Paulus zegt: De eerste mens Adam is geworden tot een levende ziel (I Cor. 15 : 15). God schiep de mens naar Zijn beeld, naar het beeld Gods schiep Hij hem; man en vrouw schiep Hij ze (Gen. 1 : 27). Adam geschapen uit het stof der aarde en Eva uit één der ribben van Adam en beiden geschapen naar Gods beeld, stonden niet los naast elkaar, want de vrouw zal een hulpe zijn tegenover de man.

In deze schepping van de mens als man en vrouw, beiden naar het beeld Gods, komt uit, dat zij beiden gelijkwaardig voor God zijn, één in oorsprong en één in eindbestemming en beiden geroepen tot heerschappijvoering en voortzetting van het menselijk geslacht. Toch onderscheiden in kunne, arbeidsverdeling en psychische eigenschappen. Ook ten opzichte van hun verhouding onderling is er een rangorde, die door God Zelf gewild is. Dit komt reeds uit in de schepping, daar de man eerst en na de man de vrouw geschapen is. Als schepsel Gods zijn beiden, zowel man als vrouw, gelijk voor God, maar in rangorde is de man de eerste en de vrouw de tweede. Het is goed hierop de nadruk te leggen, vooral in deze dagen, sinds door de emancipatie der vrouw in de laatste decenniën men bezig is het ondergeschikte der vrouw aan de man weg te nemen, niet alleen op maatschappelijk terrein, legerorganisatie, maar ook op het kerkelijk erf. Het schriftuurlijk beginsel van de verhouding tussen man en vrouw blijft deze: De vrouw is tot hulp van de man gegeven en de man is het hoofd der vrouw, maar de vrouw is de heerlijkheid des man.

Lisse

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 februari 1951

De Saambinder | 4 Pagina's

Toelichting op de Nederlandse Geloofsbelijdenis  Art. XIV

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 februari 1951

De Saambinder | 4 Pagina's