Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Licht in de rook

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Licht in de rook

Over 'Vuur en vlam' en het vrijgemaakt-gereformeerde leven

35 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Vrijmaking is historie geworden. Dat moet tenminste de conclusie zijn, als men het stapeltje historische studies beziet die in de recente jaren verschenen zijn over de Vrijgemaakte Gereformeerde Kerken. Contemporaine studies, van betrokkenen en waarnemers van buiten, kunnen voortreffelijke resultaten opleveren. Toch lijkt er een soort wet te zijn, dat historisch onderzoek pas floreert wanneer het te bestuderen verschijnsel historie is geworden. Het historisch onderzoek naar ontstaan en werking van de verzuiling in Nederland is bijvoorbeeld pas werkelijk goed opgezet, toen het stelsel reeds opgeblazen was.1 NWO-onderzoeksprojecten die de eigenheid van Nederlands identiteit en cultuur bestuderen, zijn ondernomen nu zij onderdeel van het eenwordende Europa is geworden; hetzelfde geldt voor het project 'De natie-staat: politiek in Nederland sinds 18151.2 Historici zijn trendvolgers.

1. De jaren '30
De bestudering van de geschiedenis van de Vrijmaking is eigenlijk pas begonnen in 1990, met enkele bundels studies en een biografie, verschenen bij de honderdste geboortedag van K. Schilder.3 Zij deden serieuze pogingen, Schilders plaats als theoloog en kerkelijk figuur in de toenmalige kerk en theologie in Nederland historisch vast te stellen. Zij waren voorgegaan door de diepborende en bevrijdende bladzijden die G.C. Berkhouwer in zijn herinneringen Zoeken en vinden (1989) aan Schilder had gewijd.4 Vervolgens verschenen de dissertaties van G. Harinck (1993) en J. Ridderbos (1994).5 Zij beschreven de voorgeschiedenis van 1944, uitvoerig en gebaseerd op degelijke bronnenstudie. Beiden bieden een pijnlijke kennismaking met de Gereformeerde Kerken in de jaren '30. Het was een vastgeroeste, Kuyperiaanse wereld van mannenbroeders, gearriveerd en behoudend. Gedomineerd door een establishment van enkele regenteske professoren in de theologie die de schijn gaven orde meer dan geest te waarderen. Hier en daar opponenten en vernieuwers, die vroeg of laat machteloos de kerk de rug gaven. Steeds meer aandacht trok K. Schilder, Gereformeerd predikant sinds 1914, stimulerend theoloog, productief schrijver en begenadigd polemist. Hij stond voor de Gereformeerde traditie en had in 1926 het optreden tegen dr J.G. Geelkerken dan ook verdedigd. Vanaf begin 1934 doceerde hij aan de Theologische School der kerken te Kampen en was vanaf 1935 de enige en verantwoordelijke hoofdredacteur van het kerkelijke weekblad De Reformatie. Hij ontwikkelde zich snel tot een binnenkerkse kritikus van de heersende mentaliteit. Met behulp van kansel, katheder en de kolommen van De Reformatie propageerde hij een vernieuwing van het gereformeerde leven, constant in discussie met de eigen traditie en met de nationale en culturele omgeving. Welbewust gaf en nam hij leiding, daarbij het debat en de polemiek als geliefd middel hanterend. Hij verwierf in snel tempo bewonderaars, aanhang en volgelingen en vond in toenemende mate - bondgenoten onder de voorstanders van de beweging van de reformatorische wijsbegeerte. Schilders programma wilde dus een 'doorgaande reformatie', voortgang van de ontwikkeling van de gereformeerde theologie en het gereformeerde leven, 'in rapport met de tijd'. Binnen de kaders van de gereformeerde confessie, maar wel radicaal en consequent; haar existentiële betekenis voor individu en gemeenschap, voor kerk en cultuur, blootleggen.6

Schilders programma was dus echt Kuyperiaans, hoeveel onderdelen van Kuypers theologie hij ook kritiseerde. Dat deed traditiegezinden pijn, te meer vanwege de verwoording en gedrevenheid van zijn aanvallen. Zij vreesden de gevolgen. Schilder bracht onrust en onzekerheid, ging avonturen aan waarvan de afloop niet te overzien waren. In zijn stormloop tegen de Kuyperiaanse tradities leek hij het gehele neo-calvinistische bouwwerk op stelten te zetten en dreigde zelfs de positie van de orthodoxprotestantse zuil in Nederland in gevaar te brengen, de emancipatie en accommodatie van de Gereformeerden. Zulke kritiek raakte Schilder in het geheel niet. Hij begreep haar zelfs niet. Hij zag er alleen verdediging van de status quo in, kerkelijke machtspolitiek en een aanval op zijn persoon. Het debat over de richting van het gereformeerde leven werd in hoog tempo een onbeheersbaar conflict en een machtsstrijd vol persoonlijke tegenstellingen, nadat de synode van 1936 Schilder liet triomferen over H.H. Kuyper inzake de censuur van NSB-ers maar hem tegelijkertijd leek aan te klagen wegens dreigende deformatie. De verhoudingen aan de top waren bijzonder slecht en dat verziekte in hoog tempo de sfeer in de kerken. Terwille van de eenheid en rust van de kerken heeft het establishment tenslotte opnieuw het recept van 1926 ter hand genomen: het uitdrijven van de rebellenleider. Ditmaal met volslagen averechts resultaat. De leiding vergiste zich danig in de eigen morele positie en het optreden tegen Schilder miste elke geloofwaardigheid. Tien procent van het kerkvolk maakte zich in 1944 vrij, nog veel meer waren bezwaard. Wat men ook dacht over Schilder, zijn persoon en zijn boodschap: zo'n synode kon men niet volgen, die was gewoon fout en 'zonder een gevoel van schaamte' kon men haar kant niet kiezen.7

De snel oplopende spanningen rondom Schilder in de jaren '30 blijven intussen moeilijk te begrijpen. De Gereformeerde Kerken was een monoliet, een afgesloten citadel die geen ruimte voor diversiteit liet. Was het conflict opgeroepen door een generatie- en leiderswisseling? Vertegenwoordigden Schilder en Greijdanus een andere mentaliteit, een andere sociale groep? Was het Kampen tegen de Vrije Universiteit, de puriteinse traditie van de Afscheiding tegenover de meer burgerlijke Doleantie? Schilder zowel als Greijdanus waren van zeer eenvoudige afkomst; Schilder behoorde niet tot de Gereformeerde kerngroep en gevoelde dat ook. Greijdanus stond altijd ietwat gereserveerd aan de kant. De recente biografische bundel over Greijdanus mist helaas een bijdrage over zijn optreden in de jaren '40. Wij weten zijn drijfveren en doelstellingen niet of hooguit indirect, en al helemaal niet zijn beleving ervan. Hij verzette zich sinds 1937 met alle kracht tegen het nieuwe, centralistische en regenteske kerkrecht. Hij stond in 1942 en volgende beslissende jaren pal naast zijn collega Schilder en viel de synode fors aan. Uit collegialiteit, vriendschap en afschuw van het synodale drijven? Was hij zich bewust, te staan bij het uiteen vallen van zijn wereld? Had hij reeds eerder afstand genomen van sommige delen van de Gereformeerde wereld, van de veelszins gearriveerde en geslaagde Gereformeerden van zijn dagen, en van de Gereformeerde kerngroep in het bijzonder? De bundel schetst het beeld van een weliswaar sympathieke maar stroeve, strenge en ietwat buiten de werkelijkheid levende geleerde. Een representant van de verkokerde Kuyperiaanse gereformeerde wereld van toen, en tegelijkertijd onder de Gereformeerden zelf onmiskenbaar een rechtsbuitenbeentje8 en afstandelijke kritikus van de kerngroep. Ook Schilder heeft zich bepaald niet ingehouden in de machtsstrijd van 1936 en volgende jaren. Hij blies er een zeer stevige partij in, onmiskenbaar gretig om de leiding in de Gereformeerde kerk over te nemen. Wie Harincks geschiedenis van De Reformatie gelezen heeft ziet veel professorenruzie en kerkpolitiek. En weinig reformatie van de kerk.

2. Vrijmaking of reformatie?
De uitdrukking 'de Vrijmaking als reformatie der kerk' behoort tot de Vrijgemaakte groepstaal. De term Vrijmaking geeft aan dat men zich vrij maakte van het synodocratische juk. Maar Schilder liet zich niet zo simpelweg uit de Gereformeerde traditie uitschrijven. Dus betitelde hij het protest tegen de synodale hiërarchie op 11 augustus 1944 als een 'Acte van Vrijmaking of Wederkeer'. Een benaming, zwanger vol historie en symboliek! Vrijmaking was een reactie, een bevrijding van het ongereformeerde synodale gedoe; maar zij bezat ook een positieve kant: wederkeer tot een kerkelijke samenleving naar de aangenomen kerkelijke ordening. Een reformatie der kerken dus. Zo'n uitdrukking als 'de Vrijmaking als reformatie der kerken' is niet zonder gevaar, zoals gebleken is. Zij verheft het gebeuren van 1944 boven de gewone menselijke geschiedenis en verleent er een geur van heiligheid aan. Zij krijgt er epische trekjes door. De Vrijmaking werd het hoogtepunt van een heilige oorlog: de reformatorische vernieuwingsbeweging van de jaren '30 werd door boze krachten als valse theologie en synodocratie bijna omhals gebracht, maar 'de loze strik, tot ons bederf gezet, brak los, en wij zijn vrij geraakt'. De voorgeschiedenis, zoals we zagen, gaf weinig aanleiding de Vrijmaking tot een bijzonder geheiligd gebeuren te verheffen. Weinig onderlinge liefde en geen bereidheid elkaar te dienen, veel wereldse heerszucht en partijtwist - het conflict in de Gereformeerde kerken 1936-1944 was een dieptepunt in haar geschiedenis, een nederlaag. Daarmee wil niet gezegd worden, dat wie zich in 1944 daadwerkelijk vrij maakte, voor dat feit als zodanig zich moest schamen. En het is ook te begrijpen dat sommigen hun Vrijmaking ervoeren als een nieuw begin, een protestdaad die duidelijkheid bood na een lang bedreigend conflict, een bevrijding én een kans tot reformatie. Maar dat doet niets toe of af aan het feit, dat de Vrijmaking een beschamende periode uit de geschiedenis van de Gereformeerde kerken was, waaraan alle Gereformeerden van toen schuldig waren.

3. De onbekende Vrijmaking
Het gedenkjaar 1994 heeft geen geschiedenis van de Vrijmaking opgeleverd - geen historicus of socioloog heeft tot nu toe De feitelijke toedracht van ds G. Janssen verbeterd. 9 We weten dan ook eigenlijk bedroevend weinig van de Vrijmakingsgeschiedenis. Plaatselijk is zij soms beschreven in gedenkboekjes van variërende kwaliteit10; ijverig sprokkelen daarin kan misschien veel leren over het gebeuren als geheel. Maar de lijn en samenhang daarin, de Vrijmaking als proces: wat gebeurde op en vooral achter de schermen van de kerkelijke (meerdere) vergaderingen? Waren er netwerken van prominente voor- en tegenstanders actief? Hoe en door wie werd de Vrijmaking georganiseerd? Wie belegde voorlichtingsavonden en wie spraken daar? Er verscheen ondanks de oorlogsschaarste een vloedgolf van legaal en illegaal propagandadrukwerk: brochures, pamfletten en vliegende blaadjes.11 Wie stonden daar achter? Hoe verging het de kerkelijke periodieken? Een recent artikel laat zien, hoe de synode een opposante redacteur (ds J.H. Rietberg van De Wachter) onder druk zette.12 Schilders De Reformatie had zoals bekend een verschijningsverbod, maar zowel redacteur als uitgever deden allerlei moeite alternatieven te laten verschijnen, in een curieuze combinatie van ideële en commerciële elementen.13 Welk effect had al die propaganda? Welke aanhang (sociaal) en doorwerking (regionaal) kreeg de Vrijmaking? Zelfs haar fasering is nog niet vastgesteld: omvatte zij de periode van driejaren na de elfde augustus 1944 - of was de zgn B.A.Bos-actie van 1950 haar eindpunt?14 Waarom had de Vrijmaking in sommige streken veel en elders weinig aanhang, gingen sommige gemeenten en masse over en werden elders prominente Vrijgemaakte dominees in de kou gelaten werden door hun gemeente? Zou een prosopografie van de Vrijgemaakte predikanten iets leren? Is het wel waar, dat de Vrijmaking vooral aanhang in oud-A-gemeenten en - families vond? We bezitten ook geen goede studie over de opbouw van de Vrijgemaakte gemeenten en het kerkverband in de eerste jaren. Hoe de vrijheid beleefd werd en de reformatie doorwerkte in het gemeentelijk en persoonlijke leven. Voorheen werd de Vrijgemaakten vooral activisme verweten; dezer dagen meer Verbondsautomatisme, dogmatisme, intellectualisme en gebrek aan geloofservaring en bevinding. Ondanks enkele aanzetten ertoe, ontbreekt een goede geschiedenis van de recente gereformeerde spiritualiteit en vroomheid. 15

4. Verschuiving
De gedenkboeken verschenen in 1994 beantwoorden zulke vragen niet. Zij schonken meer aandacht aan de 50-jarige Vrijgemaakte kerken. Honderd bladzijden bijvoorbeeld besteedde Vrijmaking- Wederkeer aan de geschiedenis van de Vrijmaking, ruim tweehonderd aan het Vrijgemaakte leven erna; Vuur en vlam 2 (1994) zette consequent in op de bestudering van het vrijgemaakt-gereformeerde leven 1944-1969.16 Die verschuiving van de aandacht van het begin naar het vervolg en de gevolgen was niet toevallig. Het Vrijgemaakte leven zelf en zijn verleden stonden onder kritiek. De herdenking van vijftig jaren Vrijmaking werd immers precies voorgegaan door de herdenking van de breuk van 1967, een kwart eeuw geleden. Boeken als Een kerk ging stuk vormden een appèl op Vrijgemaakte zelfbeschouwing.17 Bovendien was het debat over zaken als de 'doorgaande reformatie' en open en gesloten gereformeerde organisaties intussen hoog actueel geworden.18

Het is merkwaardig wat we wel en niet weten van het Vrijgemaakte leven. Zo ergens, dan zou de reformatie van de kerk vruchten geleverd moeten hebben in de kerkelijke omgang, in geloof en vroomheid, in theologie en liturgie en allerlei kerkelijke arbeid als catechese, evangelisatie en diakonaat. Feitelijk ontbreekt zelfs een studie van de functionering van het gereformeerde kerkrecht. De Vrijgemaakte kerken leggen een sterke nadruk op de zelfstandigheid van de plaatselijke gemeente; de eerste jaren na 1944 waren zij sterk gekant tegen centrale organisaties, zoals synodale deputaatschappen. Sommige gemeenten waren independentistisch, heette het in het conflict van de jaren '60. Het Vrijgemaakte kerkverband kreeg van de weeromstuit een zeer homogeen en uniform karakter, welhaast 'synodaal': zelfs de kleinste onderdelen van de liturgie of van kerkelijke gedragingen vergen een synodaal besluit. Vrijgemaakte synodes duren dan ook zeer lang, wat echter ook gevolg is van een zeer royaal gebruik van het appèlrecht - teken van de mondigheid der leden en gevoed door een rudiment van de oude Vrijgemaakte afkeer van synodale overheersing? Een overzicht van de ontwikkeling van de Gereformeerde theologie sinds de Vrijmaking moet positief eindigen, meent De Bruijne; maar wel niemand zal het resultaat over een breed gebied imponerend noemen.19 De Vrijgemaakte kerken hebben relatief veel aandacht geschonken aan diakonaat en zending, hoe turbulent de discussies rondom die onderwerpen ook soms waren. Zij zijn beschreven in een aantal artikelen, bundels en gedenkboeken.20 Veel belangrijks over de geschiedschrijving van het Vrijgemaakte onderwijs, het kroonjuweel van het Vrijgemaakte leven, is niet te melden en zelfs over het GPV was de oogst mager, totdat vorig jaar een studie over het Amersfoorts congres van 194821 en de tweede bundel Vuur en vlam verschenen.22

5. Vuur en vlam
De eerste bundel Vuur en vlam ging over de vraag, hoe de breuk van 1967-1969 in de Vrijgemaakt-Gereformeerde kerken te verklaren. Welke eigenschappen, karaktertrekken en ontwikkelingen in het Vrijgemaakte leven veroorzaakten dat conflict, dat resulteerde in het vertrek van een vijfde van de leden naar de Nederlandse Gereformeerde kerken? De bundel levert geen doorlopend geschiedverhaal, maar een aantal opstellen behandelt evenzoveel onderwerpen die op deze of gene manier bijdroegen tot de ontwikkeling van het vrijgemaakte gereformeerde leven in de periode 1944-1969. De plaats van de denkbeelden van A. Janse bijvoorbeeld, de rol van twee Vrijgemaakte opiniebladen (Contact en De Reformatie), de geschiedenis van het Gereformeerde studentenleven en van het Gereformeerd onderwijs in Groningen. En natuurlijk de (voor)geschiedenis van 1967-69 in engere zin.

Het tweede deel van Vuur en vlam concentreert zich op 'de doorgaande reformatie' in het ontstaan en functioneren van specifieke G-organisaties, gedemonstreerd aan GPV, GMV en GOV. Met deze onderwerpskeuze zet dit tweede deel het onderzoek in de eerste bundel voort. Vanaf het begin liepen de meningen onder de Vrijgemaakten uiteen over de houding aan te nemen tegenover de synodaal-Gereformeerde kerken en er is een duidelijke relatie tussen het door velen gevoelde 'ethisch conflict' en de 'doorgaande reformatie'. De strijd om de 'doorgaande reformatie' heeft de Vrijgemaakte kerken geteisterd en hun organisatorische uitgangspunt (de beperking van het lidmaatschap tot Vrijgemaakt-Gereformeerde kerkleden) maakten de G-organisaties tot een shibboleth in de Vrijgemaakte geschiedenis. Bestudering van de G-organisaties doet echter automatisch de tweede bundel Vuur en vlam wegdraaien van de vraagstelling van de eerste, hoe de breuk van 1967-1969 had kunnen ontstaan, en dat niet alleen omdat de tijdslimiet overschreven wordt. De oprichting van de G-organisaties kwam niet alleen voort uit verlangen naar eigen kerkelijk- Vrijgemaakte organisaties, maar ook uit een streven de theologische en maatschappelijke inzichten van de vernieuwingsbeweging van de jaren '30 door te voeren. Program en beleid van GPV en GSEV/GMV, Jongelings artikelen in het Gereformeerd Gezinsblad/ Nederlands Dagblad23 vormden specifieke Gereformeerde bijdrage tot de vernieuwing van het na-oorlogse Nederland; hun recept 'de doorgaande reformatie' was wat Kennedy noemt 'de kerk als tegencultuur'.24 Het historisch belang van de Vrijgemaakte G-organisaties omvat meer dan alleen een factor in de breuk van 1967-1969 te zijn.

6. Omstreden
Vuur en vlam is in Vrijgemaakte kring zeer verschillend ontvangen. Dat gold voor het eerste deel in 199425, en geldt voor het tweede deel vijfjaar later nog evenzeer. Het verhaal van de geschiedenis van het vrijgemaakte organisatieleven is 'een tamelijk ontluisterend relaas' en vervult met verbazing en droefenis 'en dus schaam ik mij een beetje', concludeerde ND-hoofdredacteur P.A. Bergwerff.26 Maar hij voegde wel snel toe dat 'het mistroostige beeld van het vrijgemaakte verleden' in Vuur en Vlam 2 genuanceerd kan en moet worden. De auteurs hebben zich teveel met extremisten en organisatorische kwesties bezig gehouden; zij hebben onvoldoende afstand daarvan genomen en niet de onderstroom van gewone gelovigen erkend, 'trouwe broeders en zusters in de Here, met vreugde christen, en wars van ongeestelijke drijverijen en kuiperijen'.27 Het Vrijgemaakte huis herbergde dus inderdaad allerlei extremisten en zeloten, erkent Bergwerff. Dopers noemt hij hen, met een naam die traditioneel negatief klinkt in Gereformeerde oren. Drijvers en hemelbestormers, activistisch, cultuuroptimistisch; het doperdom kent een collectief heiligingsstreven dat onvoldoende de woestijnsituatie, de vreemdelingschap en de gebrokenheid in onze zondige wereld in rekening brengt. Of die term Dopers helemaal correct is, betwijfel ik, maar zijn boodschap is helder: het verkeerde in het Vrijgemaakte verleden is niet het ware Vrijgemaakte verleden. Er waren extremisten, 'maar zij maakten de dienst niet uit, zij bepaalden het klimaat in de gemeente niet'.

Bergwerffs onderscheidingen zijn in goede aarde gevallen. Diverse scribenten in allerlei kerkelijke blaadjes zijn er dan ook mee op de loop gegaan. W.G. de Vries geeft een goede samenvatting ervan in zijn gezaghebbend Jaaroverzicht in het Handboek 1999:

Geen mens kan ontkennen dat er in het verleden uitwassen zijn geweest van een verkeerd activisme. Door voorgangers en kerkleden werd regelmatig gewaarschuwd tegen allerlei excessen. In de hier [in Vuur en vlam 2] geboden geschiedschrijving wordt dit te weinig in rekening gebracht. Juist de geprononceerde figuren en hun uitvoerige correspondentie worden voor het voetlicht gehaald. Maar de voortgaande en veel evenwichtiger koers van de kerken zelf komt te weinig uit de verf28

Bergwerff heeft in zijn reactie de historisch-wetenschappelijke kwaliteit van Vuur en vlam niet betwijfeld. Hij vindt wel, dat dat de auteurs soms te weinig afstand tonen. Wat hij daarmee bedoelt is ietwat onduidelijk, want in het enige voorbeeld dat hij geeft (de controverse Jongeling - T. Holwerda) stelt hij eigenlijk, dat afstandelijkheid en vooroordelen de plaats innemen van bewijzen (want die ontbreken volgens hern) en dat, zoals duidelijk zal zijn, is iets anders en ook iets ergers. Bergwerffs kanttekening wordt door W.G. de Vries kortweg gegeneraliseerd: Vuur en vlam is onvoldoende wetenschappelijk onderbouwd, het heeft de basisregel van eerlijk van hoor en wederhoor niet gehonoreerd. Beide aanvalslijnen stonden ook centraal in de uitvoerige bespreking van Vuur en vlam 2 van G.J. van Middelkoop in De Reformatie. Hij voegt daar een derde aan toe: het is al erg genoeg, dat de standplaatsgebonden schrijvers van Vuur en vlam onvoldoende recht doen aan de mensen van vroeger, maar Vuur en vlam mist de juiste geestelijke duiding. Omdat zij niet schreven: 'de dingen komen tot stand in een proces van verwarring van mensen, maar onder de voorzienige leiding van God daarin'.29

7. Jongeling contra Holwerda
Vuur en vlam vormt onmiskenbaar een ambitieuze poging tot geschiedschrijving. De auteurs wilden geen kroniek of gedenkboek schrijven, maar een historische analyse van een historisch probleem: hoe de breuk van 1967-69 te verklaren, hoe de G-organisaties zo kenmerkend voor het Gereformeerde leven zijn geworden. Men kan meer en andere vragen stellen aan het Vrijgemaakte leven tussen 1944 en 1994, maar niemand kan deze vraagstelling vreemd of ongepast noemen. Want zij bezit grote historische en actuele betekenis. De wereld is sinds de jaren van de Vrijmaking veranderd en de Vrijgemaakten veranderen met haar. Verantwoorde bezinning over eigen traditie en zelfbeeld vergt het soort kritisch historisch onderzoek dat Vuur en vlam biedt. Vuur en vlam is ook een degelijk werk. De relevante archieven zijn open gegaan en de literatuur is over het algemeen uitstekend benut. De verwoording van een dergelijk onderzoek blijft altijd in zekere mate persoonlijk en men kan over onderdelen en accenten twisten. Veel recensenten zijn gevallen over een passage, waarin Chris Sol beweert dat Jongeling 'verantwoordelijk gehouden kan worden voor het escaleren van een conflict dat het GPV jarenlang op zijn grondvesten deed schudden' en dat zijn optreden in die zgn. kwestie-Holwerda 'een toonbeeld van machtspolitiek spel' was.30 Vooringenomen en wel erg kritisch, zwaar op de man gespeeld is dit verhaal volgens de recensenten; Sol schreef op basis van 'wel erg magere argumentatie' meent de een31, 'een buitengewoon boude bewering gebaseerd op het flinterdunne bewijs van een persoon' de ander32; hij had de stelregel van 'hoor en wederhoor' moeten toepassen en dus niet moeten schrijven. 33 Sol heeft zijn oordeel inderdaad fors verwoord. Hem is echter niet verweten een fors en zeer stellig verwoord oordeel neergeschreven te hebben, maar dat hij überhaupt geschreven had over Jongelings specifieke rol in de kwestie-Holwerda omdat hij slechts één bron ervoor had. Nu zijn er in de geschiedschrijving belangrijker kwesties afgedaan op grond van minder dan één directe bron. In dit geval moet een langlopend conflict verklaard worden, dat tenminste drie opvallende aspecten bezat. Veel Vrijgemaakten waren omstreeks 1950 'allergisch voor autoritair optreden van 'hogere' organen'. De Verbondsraad van het GPV wilde/moest leiding geven maar bezat formeel het gezag niet, 'een zwak punt in de organisatie van het GPV' dus.34 En de commotie bezat een sterk persoonlijke kant, en dan niet alleen omdat de hele kwestie werd uitgevochten rondom de plaatsing van T. Holwerda op de candidatenlijst voor de Tweede Kamer, maar ook omdat diens persoonlijkheid stevig ter discussie stond, door voor- en tegenstanders. In die kwestie nam de (meerderheid van de) Verbondsraad een uitgesproken anti-Holwerda standpunt in, volgens het slachtoffer en anderen een kwestie van persoonlijke vete, 'broedermoord' zelfs. Waarom persisteerde de Verbondsraad in die houding tegenover Holwerda, ondanks andersgerichte besluiten en adviezen van allerlei vergaderingen en commissies? Men kan denken aan het algemene feit, dat kwesties van principe en macht het best uitgevochten kunnen worden op concrete punten en rondom een herkenbare persoon, en de Verbondsraad vond blijkbaar dat Holwerda in dezen een geschikte schietschijf was. Omdat hij de representant van de te bestreden stroming was, omdat hij zich in de positie van opponent/concurrent gemanoeuvreerd had, omdat hij hoe dan ook een onmogelijk mens was, en/of omdat de persoonlijke verhoudingen tussen hem en (een of meer leden van) de Verbondsraad om deze materie of een andere verziekt waren. Combinatie van dat soort zaken is ook nog mogelijk. Elke historicus die een dergelijk complexe kwestie wil begrijpen, zoekt in de achtergronden. In dit geval bestaat een interessant document, een brief van een lid van de Verbondsraad, die daarin vertelt dat Jongeling met succes Holwerda's plaatsing in de kandidatenlijst van het GPV door de Verbondsraad dwarsboomde met de mededeling dat a. Holwerda ongeschikt is, een persoonlijk oordeel gebaseerd op persoonlijke ervaringen ten tijde van sollicitatiegesprekken van Holwerda als redacteur van het Gereformeerd Gezinsblad en bevestigd door een betrokken dossier dat hij op tafel legde; en b. dat hij, Jongeling, via zijn krant het GPV zou afbreken, indien Holwerda op de lijst zou komen. De notulen van de betrokken vergadering van de Verbondsraad zwijgen over Jongelings optreden. Uitlatingen van andere Verbondsraadsleden zijn onbekend. Het betrokken dossier is niet te vinden. Dwingt dat alles, het document terzijde te leggen en er dus ook geen enkel oordeel op te baseren? Wie dat meent, moet eerst een antwoord vinden voor een aantal vragen. Het contact Jongeling-Holwerda over het eventuele redacteurschap van de laatste bij het Gereformeerd Gezinsblad is een feit, evenals de negatieve uitslag ervan. Jongelings dossier-Holwerda is onvindbaar, maar het heeft bestaan. Dat Jongeling dit dossier op tafel legde op een vergadering van de Verbondsraad, wordt niet bevestigd door de notulen. Dat wil niet zeggen, dat het dus niet gebeurd is: de notulen zwijgen er slechts over. Notulen verslaan nooit alles wat in een vergadering, inclusief zijn pauzes gebeurt.

Bovendien: we hebben een verslag van een ooggetuige van het incident, G. Vink. Zelfs niet een willekeurig lid van de Verbondsraad maar één die Jongeling bijzonder goed kende. Hij heeft zijn verslag min of meer publiek gemaakt, weliswaar twee jaren later en als een duidelijke aanklacht tegen Jongeling en de Verbondsraad. Die aanklacht is niet aanvaard en werd tegengesproken, maar niemand der toen aanwezigen, ook Jongeling niet, hebben gezegd dat Vink fabelde over een dossier dat er niet eens bestaat, etc. Men moet dus van goeden huize zijn, om Vink niet te geloven. Te meer omdat zijn verhaal bovendien plausibel en geloofwaardig klinkt. De context was gespannen en de zaak vergde een oplossing, een doorbraak. Jongeling was blijkbaar 'heilig' overtuigd dat Holwerda een slechte invloed had op het GPV, een overtuiging die hij iets minder overtuigde medeleden van de Verbondsraad op de grond van zijn persoonlijke ervaring met Holwerda met de stukken kon en wilde aantonen. Hij gaf bovendien zijn eigen grenzen: een door Holwerda medegeleid GPV zal ik bestrijden. Dat is natuurlijk het stellen van de machtskwestie. Men moet wel bijzonder naief zijn om te denken, dat dit nooit mag of dat Jongeling te ver verheven stond boven zulke spelletjes. Men kan hier welhaast spreken van de klassieke casus. De Gereformeerde traditie, minstens sinds Abraham Kuyper, was niet sterk in het onderscheiden van de man en zijn zaak. Het was een strijdmiddel in allerlei conflicten, juist ook in principiële conflicten op christelijk erf. Persoonlijke omgang met tegenstanders was in het verzuilde Nederland op zich reeds iets zeldzaam en werd de massa ook als onderdeel van de 'verflauwing der grenzen' afgeraden. Het werd onethisch geacht, vriendelijk om te gaan met mensen die de zaak des Heren tegen gingen. De Vrijmakingsgeschiedenis kent heel wat voorbeelden van verbroken familiebanden en vriendschappen. De discussies van de jaren '60 die tenslotte uitliepen op de breuk van 1967-69 vertoonden eenzelfde situatie en mentaliteit. Opnieuw werden toen personen weggeschreven - ook door Jongeling. Het conflict in het GPV beginjaren '50 was onvermijdelijk en moest opgelost worden; de manier waarop, verdient echter geen schoonheidsprijs.35 Men kan het Sol slechts nazeggen.

8. Smal pad
Terug naar de hoofdzaak, of Vuur en vlam zijn doelstellingen waar gemaakt heeft. Tegen de vraagstelling op zich is, zoals gezegd, geen bezwaar in te brengen. Wel hadden de auteurs de specifieke en beperkte betekenis van deze vraagstelling beter kunnen aangeven. Wie zoekt naar de oorzaken van 1967-69 beschrijft niet de geschiedenis van de Vrijgemaakte wereld, hij beschrijft specifieke elementen en ontwikkelingen in die geschiedenis. Maar Vuur en vlam 1 kondigt zich zelf ook aan als 'een eerste poging ... de geschiedenis van het vrijgemaakt-gereformeerde leven te beschrijven'36. In de Verantwoording voorin de tweede bundel wordt diezelfde onduidelijkheid gecontinueerd. Bovendien heeft Vuur en vlam 2, zoals eerder gesteld, zich gedeeltelijk geëmancipeerd van de oorspronkelijke doelstelling en meer ruimte voor andere vraagstellingen en aspecten heeft toegelaten. Maar de auteurs houden zich aan de oorspronkelijke opzet en maken dus die gesuggereerde belofte om dé geschiedenis van hét gereformeerde leven te beschrijven, niet waar. De redactie is zich kennelijk onvoldoende bewust geweest van de eigen ambivalente presentatie. Ook hebben redactie en auteurs binnen de eigen vraagstelling mijns inziens vervolgens helaas een smal pad gevolgd, dat de gevoelens van teleurstelling zeker niet kon verminderen. Elke tiende gereformeerde liet zich na de breuk van 1944 vergaderen in een Gereformeerde kerk 'onderhoudende art. 31 DKO'. Omdat zij het juk afwierpen van een synode dat op haar eigen houtje omstreden theologische beschouwingen dwingend oplegde, twee opposante Kamper hoogleraren (hoe lastig misschien ook, maar ongetwijfeld in bot en merg gereformeerd) als eerloze kerkverwoesters had geschorst en afgezet, en vervolgens alle oppositie monddood wilde maken en zelfs erger, met censuur, schorsing, afzetting en buiten de kerk ('en waar buiten welke geen heil is') zette. In het verzuilde Nederland van de jaren '40 kon dat kerkelijk conflict niet zonder gevolg zijn op andere levensterreinen. Het leven was die dagen één. Gereformeerden wisten dienstbaar te moeten zijn in het Koninkrijk Gods, op alle terreinen van kerk, staat en samenleving. De orthodox-protestantse zuil, gedomineerd door de Gereformeerden, was gebaseerd op gemeenschappelijke christelijke overtuigingen, gedeelde doelstellingen en op vertrouwen van de basis in de top. Maar die Vrijgemaakten ervoeren na 1944 vanzelfsprekend een pijnlijk ethisch conflict, wanneer zij vergaderingen van politieke verenigingen of maatschappelijke organisaties bijwoonden. Hoe daar samen te werken, vertrouwen te geven aan broeders die je kerkelijk vonnis als scheurmaker uitgesproken, goedgekeurd of aanvaard hadden? Omgekeerd, werden zij van hun kant nog geheel aanvaard?37 De opbouw van eigen Vrijgemaakte organisaties bezat in de structuur van de toenmalige verzuilde maatschappelijke structuur dus iets onvermijdelijks, waarvan de voorgaande halve eeuw ook heel wat soortgelijke voorbeelden levert.38

In Vuur en vlam 2 vind ik weinig terug van die zojuist geschetste sociale en mentale structuren. Nauwelijks iets van de sociaal-psychologische situatie, de sfeer van Gereformeerd Nederland direct na bevrijding en Vrijmaking. Vuur en vlam volgt het smalle Vrijgemaakte pad na, zonder een beschrijving van het omringende landschap. Het beschrijft ideeën, theologische opvattingen en filosofische stelsels die vervolgens ongeremd op hol gingen. Maar was het Vrijgemaakte wereldje wel een stukje reincultuur, een geïsoleerd eilandje alleen bevolkt door doordrijvers en onwerkelijke idealisten, bezeten van de blauwdruk van de doorslaande reformatie? Helemaal uitsluiten kan men dat niet, maar erg waarschijnlijk is dat ook weer niet. Zou het ook mogelijk zijn, dat de hele toenmalige wereld vol was van vergelijkbare lieden? Zat er misschien enig system in their madnessl Om daar achter te komen, moet men de toenmalige omgeving verkennen en vergelijken. De Vrijgemaakten deelden allerlei situaties, achtergronden en uitdagingen met anderen. Vuur en vlam 2 eindigt met een bijdrage van James Kennedy, die mijns inziens beter aan het begin had moeten staan. Het Vrijgemaakte optreden was volgens Kennedy niet in alle opzichten uniek of onbegrijpelijk. Alom werd gezocht naar antwoorden op de uitdagingen van de snel veranderende wereld. Vernieuwing was ieders sleutelwoord. Het Vrijgemaakte antwoord was een radicale en profetische poging een christelijke tegencultuur te realiseren.39 Kennedy's analyse verklaart bijvoorbeeld waarom het GPV een relatief succes is geweest. Het heeft immers, ondanks zijn kerkelijk-gebonden karakter en alle strijd daarover, om zijn politieke boodschap ver buiten de Vrijgemaakte kring vertrouwen en steun gevonden. Kennedy's verhaal vergt wel een aanvulling. Het GPV stond niet alleen, het werd diep beïnvloed door wat elders in protestants Nederland plaatsvond. Bijvoorbeeld in de studentenwereld (de Nieuwe Lijn in SSR, verwoord in Puchingers Polemios'40) en op het Kuyperhuis, in bladen als Patrimonium en Tot Vrijheid geroepen en door de publicaties van mensen als H. Dooyeweerd, F.C. Gerretson, S.U. Zuidema, J.P.M. Mekkes en H. van Riessen.

Een tweede aanvulling biedt de geschiedenis van de Gereformeerde Omroep Vereniging. 41 Deze laat namelijk zien dat de 'doorgaande reformatie' als organisatiebeginsel alleen onvoldoende was. De GOV ontstond, toen een aantal G-organisaties reeds wortel geschoten hadden en de Vrijgemaakte verzuiling aanvaard was (1968). De GOV vroeg 'zendtijd voor het gereformeerde volksdeel' en om 'een gereformeerd geluid' te laten horen. Zij werd, zeker ook aan de overheid, gepresenteerd als de stem van een vergeten bevolkingsgroep. Dat was de formele argumentatie van de verzuilde tijd, dat in diezelfde tijd zwaar onder druk stond! De GOV flopte deerlijk, het Vrijgemaakte publiek steunde haar niet, van de 50.000 belijdende leden van de Gereformeerde kerken in 1974 waren slechts 8000 GOV-lid. Dat de GOV zich als kerkelijke organisatie presenteerde, was voor de gemiddelde Vrijgemaakte op zich onvoldoende om haar te steunen.

9. De geschiedenis als probleem
Er zijn dus kritische kanttekeningen te maken bij Vuur en vlam. En door half en half het boek als een geschiedenis van het vrijgemaakt-gereformeerde leven aan te kondigen, heeft de redactie zelf iets van de teleurgestelde reacties opgeroepen. Maar dat alles vormt echter geen reden om het inderdaad ontluisterende relaas van Vuur en vlam te bagatelliseren danwel wetenschappelijk of geestelijk te diskwalificeren. Toch wordt dat gedaan, en bovendien in kritieken die niet zelden zeer emotioneel geladen zijn. Waarom? De lezing van Vuur en vlam heeft bij sommige recensenten verbazing, verbijstering en schaamte opgeroepen. Zulke emotionele reacties begrijp ik niet. Want zo nieuw is wat Vuur en vlam meldt toch niet? Wie zijn literatuur heeft bijgehouden, heeft immers daardoor reeds lang elke onschuld verloren. Bovendien, de strijd over de doorgaande reformatie, de moeizame weg van GPV en GMV, de strijd rondom het NEV en de samenwerking met de RPF; het debat over de GOV en de aanvallen op de EO: iedere Vrijgemaakte die wat langer meeloopt, stond erbij en keek ernaar - zo hij er niet persoonlijk een aandeel aan had. Tussen haakjes: ik geloof niets in die onderscheiding in een paar heethoofdige zeloten en de massa der vromen. Die kwalificatie 'heethoofden' en 'zeloten' is voor veel voortrekkers net iets te gemakkelijk, en de massa der Vrijgemaakten bestond uit alles behalve makke schapen. Zij waren zeer betrokken en uitstekend geïnformeerd en steunden hun voorlieden vanwege een gemeenschappelijk set aan overtuigingen. Zij deelden allen dezelfde mentaliteit van activisme.42 We hebben het ook niet over zaken die in het verborgene plaats vonden. Integendeel, een van de charmes van het Vrijgemaakte leven is dat tegenstellingen in het publiek keihard uitgevochten worden. In krant en blad, in vergaderingen en kerkdiensten. Bovendien kennen we allemaal familieleden, vrienden en kennissen die afgehaakt zijn - soms denk ik dat welhaast iedereen in protestants Nederland ooit eens Vrijgemaakt is geweest! Bijna allemaal hebben ze een verhaal over felle discussies, partijvorming en ontluisterende menselijke verhoudingen, reden van hun vertrek. De Vrijmaking is historie geworden. Niemand weet meer wat de veronderstelde wedergeboorte was en niemand denkt over herstel van de eenheid met de synodaal- Gereformeerden kerken. De wereld is sinds 1944 veranderd. In een volslagen geseculariseerde omgeving is er minder dan ooit ruimte voor het instandhouden van achterhaalde tegenstellingen, maar alleen praten over de oecumene van het hart is ook onvoldoende, zij vergt een of andere vorm van kerkelijk-organisatorische vervolg. Het gesprek over kerkelijke eenheid binnen de Gereformeerde gezindte is begonnen, en het zal nog wel wat tijd vragen, maar ook weer niet al te veel: wie zou in 2017 de Reformatie durven herdenken zonder een Verenigde Gereformeerde Kerk? De Vrijgemaakten hebben zich thans een eigen identiteit en plaats in Nederland verworven: orthodox, actief, open voor samenwerking met andere bijbelgetrouwe gereformeerden. De doorgaande reformatie staat nergens meer op een Vrijgemaakte agenda, want de G-organisaties maken zich gereed op een toekomst als kern van orthodox-protestants Nederland in het eerste decennium van het derde millennium. De Vrijmaking is historie geworden, maar haar historische boodschap krijgt meer erkenning dan ooit onder mede-gelovigen: het ongedeelde leven van de christen, als basis voor een christelijke tegencultuur. Vanwaar dan de emotionele afkeer van een studie, die het Vrijgemaakte verleden als historie beschrijft? Er moet meer aan de hand zijn dan alleen nostalgie, vergeetachtigheid en emotionele weerstand tegen zelfkritiek. Het lijkt, dat veel Gereformeerden een probleem hebben met de geschiedenis als zodanig, en dientengevolge van aard en nut van de geschiedschrijving.43 Neem bijvoorbeeld een uitspraak, gedaan bij de recente opening van de synode van Leusden.44 Om de context van het synodewerk te kenschetsen verwees de betrokken predikant naar het verschil tussen kerk en wereld, en zei vervolgens (ik citeer nu het krantenverslag): 'Hij signaleerde dat men [de postmoderne wereldling, zal bedoeld worden, GJS] vandaag zegt: de tijd van de grote verhalen, van de roemrijke daden is voorbij. En: "De geschiedenis van de kerk is niet om over in vuur en vlam te raken. We moeten met z'n allen een toontje lager zingen". Ds. Boersma merkte echter op dat de God van de historie nog leeft. "God alleen regeert. En zijn hand leidt de geschiedenis van de kerk, ook vandaag. Ook als wij in een dieptepunt terechtgekomen zijn" Wie zo denkt, moet wel een probleem hebben met Vuur en vlam. En met elke geschiedschrijving trouwens. De doelstelling van de geschiedschrijving is niet om bewijzen te vinden dat de God van de historie leeft. En onze geschiedschrijving geeft geen heilshistorie, ook niet de kerkgeschiedschrijving. Zij bestudeert menselijk handelen en denken. Zij onderzoekt, wat mensen met de hen geschonken mogelijkheden hebben gedaan. En ook, wat zij met Gods geboden in hun leven hebben gedaan. De beschrijving daarvan leert inderdaad vaak, een toontje lager te zingen en de kerkgeschiedenis maakt daarop geen uitzondering. De geschiedenis van de mens levert weinig roemrijke daden op, wel hier en daar wat vuur en vlam, licht in de rook.


Dr. G.J. Schutte (1940) is bijzonder hoogleraar in de Geschiedenis van het Nederlandse protestantisme aan de Vrije Universiteit te Amsterdam.
Adres: Roeltjesweg 10, 1217 TD Hilversum.


Noten:
1. Het UvA-verzuilingsproject werd aangekondigd in J.C.H. Blom, Verzuiling in Nederland en in het bijzonder op lokaal niveau 1850-1925 (Amsterdam 1981); zie voor een evaluatie P. de Rooy, 'Zes studies over verzuiling', Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden 110 (1995)380-392.

2. Cultuurgeschiedenis van de Republiek in de zeventiende eeuw (1990), De Nederlandse cultuur in Europese context (1991); De natie-staat. Politiek in Nederland sinds 1815 (1995).

3. G. Puchinger red., Ontmoetingen met Schilder. Kampen 1990; J. de Bruijn, G. Harinck red., Geen duimbreed! Facetten van leven en werk van prof dr.K Schilder 1890-1952. Baarn 1990; J. Doumae.a., K. Schilder, aspecten van zijn werk. Barneveld 1990; J.J.C. Dee, K. Schilder, zijn leven en werk 1890- 1934. Goes 1990.

4. G.C. Berkhouwer, Zoeken en vinden. Herinneringen en ervaringen. Kampen 1989.

5. G. Harinck, De Reformatie, weekblad tot ontwikkeling van het gereformeerde leven 1920-1940. Baarn 1993; J. Ridderbos, Strijd op twee fronten. Schilder en de gereformeerde 'elite' ion de jaren 1933-1945 tussen aanpassing, collaboratie en verzet op kerkelijk en politiek terrein. Kampen 1994.

6. G.J. Schutte, 'Schilder en Kuyper' in De Bruijn en Harinck, Geen duimbreed!, 21-31.

7. W. Nieboer, 'Hoe ik vrij raakte', De Reformatie 69/45, 27 augustus 1994, 893-894; A.Th. van Deursen,' Terugblik', in R. Kuiper en W.Bouwman red., Vuur en vlam. Aspecten van het vrijgemaakt-gereformeerde leven 1944-1969. [voortaan: Vuur en vlam 1] Amsterdam 1994, 258.

8. Greijdanus stond afwijzend tegenover het CNV vanwege zijn materiële belangenbehartiging en de ARP om haar aanvaarding van vrouwenkiesrecht en verplichte verzekeringen, zie Harinck, Greijdanus, 19- 20, 39, 54.

9. G. Janssen, De feitelijke toedracht. Groningen 1955, derde druk.

10. Zie de Bibliografie, samengesteld door I. van der Lugt in R. Kuiper en W. Bouwman red., Vuur en vlam. Deel 2 De organisatie van het vrijgemaakt-gereformeerde leven 1944-1994. [voortaan: Vuur en vlam 2\ Amsterdam 1998, 320-337.

11. Een bibl iografie biedt J. van Gelderen en R.H. Veldman, Schisma 1944 in geschriften; bibliografie over de geschillen in de Gereformeerde Kerken in Nederland (1936-1952). Kampen 1994.

12. Th. J.S. van Staalduine, 'Kerkelijke persvrijheid. De kwestie-Rietberg (1942-1943)', G. Harinck en D.Th. Kuiper red., Anderhalve eeuw protestantse periodieke pers. Zoetermeer 1999, 135-156

13. E.M. Hooiveld, 'Vijf kerkelijke bladen in de oppositie (1942-1948)', Harinck en Kuiper, Anderhalve eeuw, 157-183.

14. F.T.Bos, 'De weg tot elkaar. De conferenties van vrijgemaakten en synodalen te Oosterbeek 1948/49', Jaarboek voor de geschiedenis van de Gerefromeerde Kerken in Nederland 3, 1989, 158-189.

15. J. Veenhof, 'Geschiedenis van theologie en spiritualiteit in de gereformeerde kerken', in M.E. Brinkman red., 100 jaar theologie; aspecten van een eeuw theologie in de Gereformeerde Kerken in Nederland (1892-1992). Kampen 1992, 14-95;M.P. Veerman, Mondig- bondig-zondig. Drie stromingen binnen de gereformeerde wereld in Nederland. Amsterdam 1995; A.Th. van Deursen en G.J. Schutte, Geleefd geloven. Geschiedenis van de protestantse vroomheid in Nederland. Assen 1996.

16. G. Harinck, M. te Velde red., 1944 en vervolgens. Tien maal over vijftig jaar vrijmaking. Barneveld 1994; D. Deddens, M. te Velde red., Vrijmaking - wederkeer. Vijftigjaar vrijmaking in beeld gebracht 1944-1994. Barneveld 1994.

17. G. van den Brink, H.J. van der Kwast, Een kerk ging stuk. Relaas van de breuk die optrad binnen de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) in de jaren 1967-1974. Amsterdam 1992.

18. Zie bijvoorbeeld H.D.J. Smit e.a., Toekomst voor gereformeerde organisaties. GSEV-reeks 31; Barneveld 1994

19. A.L.Th, de Bruijne, 'Een reis met uitzicht. Impressie van de theologische ontwikkelingen sinds de Vrijmaking', in Harinck en te Velde, 1944 en vervolgens, 58-73.

20. Bijdragen van Chris Sol en Roelof Janssens in G. Harinck red., Diakonie in verleden en heden. Barneveld, 1992; J.A. Boersema, 'Een halve eeuw zending van de Gerreformeerde Kerken (Vrijgemaakt) tegen de achtergrond van Middelburg 1896', Documentatieblad voor de geschiedenis van de Nederlandse zending en overzeese kerken 3 nr 2, 1996, 51-70; C.J. Haak e.a., Met vereende kerken. De 'zendingssynode van Middelburg 1896 na 100 jaar herdacht. Zwolle 1996.

21. G. Harinck en R.Janssens red., Het Amersfoorts Congres van 1948. Barneveld 1998; G. Harinck red., Leven en werk van prof. dr. Seakle Greijdanus. Barneveld 1998.

22. R.Kuiper en W.Bouwman red., Vuur en vlam. De organisatie van het vrijgemaakt-gereformeerde leven 1944-1994. Amsterdam 1998.

23. E. Hooiveld,'Het ongedeelde leven. Het Gereformeerd Gezinsblad 1948-1958', in Vuur en vlam 2, 135- 174.

24. James Kennedy, 'De kerk als tegencultuur. Vrijgemaakte G-organisaties in historisch perspectief, in Vuur en vlam 2, 302-319.

25. Zie bijv. de recensie door M. te Velde in De Reformatie van 11.13.1995 en GWG publicatie 1, 1996.

26. P. Bergwerff, 'Want extremisten baren relativisten ...', Nederlands Dagblad 26 november 1998.

27. Bergwerff, 'Want extremisten baren relativisten...'.

28. W.G. de Vries red., Handboek 1999 ten dienste van de Gereformeerde Kerken in Nederland. Goes 1999, 345-346.

29. De Reformatie jrg 74 nr 20 van 20 februari 1999, 433.

30. Vuur en vlam 2, 29.

31. Bergwerff, 'Want extremisten'.

32. L.Bezemer, 'Jonge historici zetten geschiedenis in vuur en vlam', Ons burgerschap 51, december 1998, 15.

33. Bergwerff, 'Want extremisten'.

34. Vuur en vlam 2, 25, 32.

35. Vuur en vlam 2.32.

36. Vuur en vlam 1,1.

37. Voorbeelden van afwijzing Vrijgemaakten van synodale zijde zijn bijvoorbeeld de bekende Nieuwe Schilder Beweging-affaire in de AR kiesvereniging te Berkel (Harinck en Janssens, Amersfoorts Congres, 61-76) en een benoemingskwestie H.M. Mulder- J.Wytzes aan het Kamper Gereformeerd Gymnasium achter de rug van voorzitter Greijdanus om, in Harinck, Greijdanus, 158-162.

38. Voorbeelden op politiek terrein worden gegeven in G.J. Schutte,'Onthutsende conclusie over ontstaan GPV', Ons Burgerschap 51, 4 (1998) 16-18.; zie voor voorbeelden van kerkelijk-gebonden sociale organisaties mijn 'Verantwoording' in G.J. Schutte red., Voorlopers en dwarsliggers. Cahier over de geschiedenis van de christelijk-sociale beweging 2, 1998, 7-10.
39. Kennedy, 'De kerk als tegencultuur', Vuur en vlam 2, 302-319; vergelijk ook J. Kennedy, 'Het ontstaan van het GPV in een cultuur van vernieuwing', in Harinck en Janssens, Het Amersfoorts congres, 13-27.

40. Vergelijk W.C.D. Hoogendijk, 'Politieke conversatie' in 'Achter den tijd'. Opstellen aangeboden aan dr. G. Puchinger, Haarlem 1986, 219-226.

41. Sj. Kuijper, 'De Gereformeerde Omroep. Een vergeten groep', in Vuur en vlam 2, 236-301.

42. Van Deursen en Schutte, Geleefd geloven, 101-102.

43. Vergelijk G.J. Schutte, 'Gereformeerden en geschiedenis. Een verkenning', Radix 8, 1980, 124-135.

44. Verslag van de preek van ds Tj. Boersma tijdens de synodebidstond in het Nederlands Dagblad van 7 april 1999.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.forumc.nl/radix

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 september 1999

Radix | 48 Pagina's

Licht in de rook

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 september 1999

Radix | 48 Pagina's