Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Wedergeboorte - Bekeering (VII)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Wedergeboorte - Bekeering (VII)

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ook ter elfder uur roept de Heere tot Zijnen wijngaard, Al behaagt het Hem de meesten Zijner uitverkorenen in de jeugd of in ‘t begin van den mannelijken leeftijd over te brengen, Hij grijpt toch ook soms in ‘t harte, die tal van jaren, vijftig, zestig jaren, buiten Hem leefden,— hier eenen, die diep in de zonde leefde, als een Manasse, soms ook die ongevoelig, onnadenkend voortleefden, zonder God, of die op hun eigen bestaan, hunne eigene werken vertrouwden. Uit die daad der genade werd het dan zichtbaar, dat zij van God uitverkoren waren.
Nu waren die personen geboren uit Christenouders; zij werden ter doop gebracht. Wie kan het nu gelooven, dat die menschen, die vijftig, zestig jaren in zonden, buiten God, in onverschilligheid leefden, misschien wel dreiging en moord tegen de discipelen des Heeren bliezen, toch wedergeboren waren van der jeugd aan, en den Heiligen Geest ontvangen hadden hij den doop? Johannes (1:3:9) zegt: »Een iegelijk, die uit God geboren is, die doet de zonde niet; want Zijn zaad blijft in hem: en hij kan niet zondigen, want hij is uit God geboren.” (5 : 4) »Al wat uit God geboren is, overwint de wereld,’’ Bij de bovenbedoelden werd van [al wat de Schrift als vrucht en kenteeken der wedergeboorte noemt, niet. alleen niets gezien, maar zelfs juist het tegenovergestelde ; hoe is het clan mogelijk te gelooven, dat zij toch wedergeboren waren?
Nu mogen er vele zeer geleerde mannen geweest zijn, die aldus hebben geleerd, mannen als Gereformeerden erkend ; dat neemt niet weg dat deze in sommige ponten kunnen gedwaald hebben, Calvijn en Voetius waren menschen, wier woorden wij aan de Schrift hebben te toetsen, en hoe geleerd Dr. Kuijper ook moge wezen, wij twijfelen niet zijn gevoelen te noemen, zooals van der Kemp dergelijke meeningen noemde: »doopsdwalingen.”
Men leze behalve van der Kemp ook Curtenius (II 571) : »Getijk bet lichaam, zal het door water gereinigd worden, te dien einde in net zelve gedompeld of met hetzelve besprengd wordt, zoo kan ook net bloed en de Geest van. Christus geene nuttigheid doen tot reiniging van het onreine, tenzij dezelve door eene geestelijke besprenging aan hunne zielen worden toegepast. Dit alles nu wordt door den Heiligen Doop niet alleen als door een teeken vermaand, maar ook verzekerd als door een pand en zegel, te weten van de waarheid dier toezegging, welke Christus bij de inzetting van hut uitwendig waterbad gedaan heeft, dat Hij ons zoo zekerlijk met Zijn bloed en Geest wasschen wil, als wij met het doopwater gewasschen worden, (pag. 610) »Er is een groot aantal van Godgeleerden; die van gevoelen zijn, dat de kinderen der geloovïgen waarlijk leven in den genadestaat naar het inwendige, voor zooveel zij uit kracht der heiligheid van hunne ouders ook zelve zouden gerechtigd zijn tot de goederen van het verbond der genade en dat God hen aanmerkt als in hunne ouders te gelooven. Ik twijfel nochthans reeds, 1, of dit ten volle bestaan kan met dien bekenden stelregel, dat niemand voor een ander maar elk alleen voor zich zelven gelooven kan. 2o. En hoe zal men het dan maken met de volstandigheid der heiligen, daar men dikwijls ziet,dat dezulken,van welke men op dien voet in hunne kindschheid toch zal moeten zeggen, dat zij waarlijk in hunne ouders de voorwaarden van het verbond der’ genade hebben toegestemd, evenwel naderhand uitspatten tot allerlei soort van goddeloosheid zonder de minste blijken van geloof of bekeering door hunnen ganschen wandel te vertoonen; 3e. gelijk ik ook niet begrijpen kan, hoe het gemelde gevoelen is overeen te brengen met de dagelijksche ondervinding, die ons ten overvloede leert, dat godzalige ouders niet alleen godvruchtige, maar ook niet zelden ontaarde en goddelooze kinderen hebben. Het schijnt ons daarom veeleer toe, met andere, niet minder voortreffelijke godgeleerden, dat liet verbond, waarin de kinderen der geloovigen begrepen zijn, alleenlijk te verstaan zij van eene uitwendige verdeeling des verbonds, daar alle belijders toe behooren, en dat de heiligheid, die de kin-deren daardoor deelachtig worden, niet meer zij dan eene uitwendige heiligheid, welke blootelijk in eene afzondering van de wereld tot de gemeenschap der Kerk gelegen is, enz.”
Schortinghuis (catech. pag. 39) zegt: »Er is een uurtje in Gods raad bepaald van elk leven, waar en wanneer hij geboren zal worden, zoo ook waar en wanneer hij wedergeboren zal worden, onder zulk eenen predikant, met zulke talenten. Er is in dat besluit vastgesteld het uur, het punt, de juiste tijd, dat God hem aan zijn harte raken zal door het een of ander middel. Somtijds legt God de genade in iemand van der jeugd aan, en sommigen in de jongelingschap. Het geschiedt ook wel in de mannelijke jaren. Somtijds doet God het wel na vijftig jaren of tot de zeventig of tachtig toe”, (pag. 406) »De doopeling heeft eene vuiligheid der natuur, waardoor zijn verstand, zijn wil en alle zijne hartstochten, zijn spreken, zwijgen, doen en laten besmet zijn. En uit dien hoofde is dat schepseltje verdoemelijk, zoo de genade het niet voorkomt; maar is ‘t een uitverkoren kind, dan is er het bloed Christi voor; »dan aanvaard Ik dat kind voor Mijn kind,” zegt God, en de Geest zegt: »en ik aanvaard, dat Ik dat schepseltje een ander hart zal geven; Ik zal ‘t heiligen en reinigen.” »Ik ben tevreden,” zegt God, »dan is er niets dat Mij kan verhinderen, »dat ik liet niet in genade zou aannemen.”
De doop moge door een Justinus Martijr beschouwd zijn als eene bovennatuurlijke verlichting; Cyprianus moge beweerd hebben, dat, evenals bij de Schepping, de Heilige Geest over de wateren zweefde, zoo deze zich ook met doopwater vereenigt; een Augustinus moge erkennen, dat tot den doop geloof wordt geëischt, doch, den kinderdoop verdedigende, beweren, dat, evenals de kinderen in eenen anderen (in Adam) gezondigd hebben, zij zoo ook in anderen (doopgetuigen) geloofden; vele Gereformeerde geleerden, evenmin als Luther, geheel van den Roomschen zuurdeesem vrij, mogen dergelijke dwalingen hebben aangehangen, — bet wordt tijd, dat wij er van bevrijd worden, en den volke meer overeenkomstig de Heilige Schrift in onze kostelijke belijdenis onderwezen worde.

(Wordt vervolgd.)

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 juli 1892

Het Wekkertje | 4 Pagina's

Wedergeboorte - Bekeering (VII)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 juli 1892

Het Wekkertje | 4 Pagina's