Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Enkele gedachten van Calvijn over het Ambt van Evangeliedienaar

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Enkele gedachten van Calvijn over het Ambt van Evangeliedienaar

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het is niet mijn bedoeling uitgebreid hierover te spreken. Slechts dan ook enkele gedachten, daar Calvijn over het ambt en de taak van de evangeliedienaar veel en uitgebreid heeft geschreven. De Heere heeft Calvijn in Zijn kerk een bijzondere plaats willen geven. Niet alleen in de jaren dat hij in Geneve werkzaam geweest is, ook niet alleen wat hij betekend heeft voor de Reformatie in welke landen deze zich ook openbaarde, maar toch ook door zijn geschriften die door alle eeuwen heen van grote betekenis zullen blijven voor allen die willen luisteren en leven naar het Woord Gods als het Woord door Gods Geest geïnspireerd. De Schriftuitlegging van Calvijn is van blijvende betekenis door alle eeuwen heen. Dat dit zo is, komt ook daardoor dat Calvijn zelf steeds heeft gebogen onder het Woord Gods en het hem er altijd weer om te doen was: Wat zegt de Heere in Zijn Woord tot ons als gevallen mensen. Calvijn is begonnen in zijn Institutie de grote lijnen te trekken en de waarheden samen te vatten die in Gods Woord vervat zijn en in zijn vele kommentaren, die ongeveer 3000 pagina's beslaan, heeft hij exegetisch en praktikaal nader uiteengezet wat hij in zijn Institutie heeft geschreven. Dit betekent niet dat wij zijn exegese zonder meer als onfeilbaar overnemen, want één van de principia van de Reformatie was toch vrijheid van exegese, mits gebonden aan de richtlijnen die

Gods Woord zelf geeft. Maar nuttig en ook de moeite waard blijft het om steeds weer kennis te nemen wat Calvijn ook exegetisch heeft te zeggen.

En dit geldt ook wat betreft de gedachten die Calvijn over het ambt van evangeliedienaar heeft gegeven. Deze blijven van grote betekenis tot op de dag van heden, waar toch ook de kerkelijke ambten thans bij velen op de helling van de kritiek staan. Juist daarom zijn de opvattingen van Calvijn over het ambt van zo grote betekenis omdat hij deze steeds weer deed rusten op Gods Woord, dit in tegenstelling van de hierarchisch-roomse ambtsopvattingen en independentische opvattingen waar tegen hij strijden moest. Zo noemde Calvijn het hierarchisch-roomse ambt een stelsel vol van menselijke verdorvenheden en een schrikkelijke tyrannie, omdat het pausdom naar het beeld van satan is geformeerd, waar geen plaats is voor Gods wetten en het gezag van Zijn Woord. Hiertegen heeft Calvijn zich dan ook fel verzet en ertegen gestreden door steeds weer erop te wijzen wat Gods Woord in deze leert. ,

Ook een andere zaak daarbij is belangrijk. Calvijn heeft niet alleen gesproken en geschreven over het ambt van evangeliedienaar, maar hij heeft het zelf ook in de praktijk beoefend. En de regels die hij in zijn onderwijs aan zijn kollega's en leerlingen voorhield, heeft hij ook op zichzelf toegepast en daar naar heeft hij zelf ook willen handelen en leven. Eén voorbeeld wil ik hiervan geven. Tijdens Calvijns werk te Geneve was het de gewoonte dat elke vrijdag de predikanten van de stad Geneve en van de dorpen rondom Geneve bijeenkwamen om onder leiding van Calvijn besprekingen te houden over de theologische vraagstukken, terwijl ook iedere predikant op zijn beurt een propositie hield over een Schriftgedeelte dat daarna dan gezamenlijk werd besproken. Maar éénmaal in de drie maanden, vóór elke avondmaalsviering, werd er onder de predikanten onderling censuur gehouden over de levenswandel. Elk van de predikanten moest dan op zijn beurt buiten staan, opdat de anderen over leer en leven van hun kollega hun oordeel konden zeggen. Nu was het Calvijn zelf die als voorzitter steeds het eerst buiten stond. Ieder kon dan ook zijn oordeel over hun voorzitter uitspreken. Calvijn betoonde daarmee dat hijzelf niet boven zijn ambtsbroeders stond, maar zich onderwierp aan datgene wat hij voor anderen nodig oordeelde. Ook voor hemzelf was dat praktijk.

In het vierde boek van de Institutie heeft Calvijn geschreven over de leraren en dienaren van de kerk. Calvijn maakt daar onderscheid tussen de leraren die speciaal de taak hebben te zorgen voor de uitlegging der Schrift, opdat de zuivere en gezonde leer onder de gelovigen behouden zal worden. Hun taak ziet Calvijn dus speciaal om te leren. We zouden hen vandaag kunnen noemen hoogleraren en docenten in de theologie. De anderen zijn de herders die naast de prediking van het Woord en de bediening van de Sakramenten ook de leiding hebben in de uitoefening van de kerkregering en de pastorale arbeid verrichten. Calvijn wijst erop dat de Heere geen hulpmiddelen of instrumenten nodig heeft, maar dat wel mensen en geen engelen door Hem gebruikt worden is Gods goedgunstigheid jegens de mens, om uit de mensen enigen te nemen om voor de Heere in de wereld het gezantschap waar te nemen, om uitleggers van Zijn verborgen wil te zijn.

Dat de Heere mensen wil gebruiken om Zijn Woord te laten prediken is juist een zeer goede en nuttige oefening tot nederigheid om de mens eraan te wennen om Zijn Woord te gehoorzamen. Wanneer de Heere Zelf van de hemel sprak, zou het geen wonder zijn, wanneer Zijn heilige uitspraken zonder dralen door aller oren en harten eerbiedig werden ontvangen. Want wie zou niet huiveren voor Zijn tegenwoordige macht ? Wie zou niet bij de eerste aanblik van zo grote majesteit terneergeworpen worden.'* Maar wanneer een of ander mensje uit het stof opgerezen in de naam Gods spreekt, dan bewijzen wij door een uitnemend getuigenis onze vroomheid en onze eerbied jegens God, indien wij ons gaarne laten onderwijzen door Zijn dienaar, hoewel deze in geen enkel opzicht boven ons uitsteekt. Om deze reden verbergt de He^re de schat van Zijn hemelse wijsheid in zwakke aarden vaten, opdat Hij des te zekerder het bewijs mocht ontvangen, hoe hoog wij die achten. En dit is wat gedurig bij Calvijn terugkeert als hij spreekt over het ambt van evangeliedienaar. God de Heere is hoog en verheven en de mens nietig en klein. Voor de hovaardij van de mens is nodig om te leren te buigen voor de Heere en te aanvaarden wat Hij heeft verordend: zich te laten onderwijzen door mensen als evangeliedienaars. En de evangeliedienaar moet weten dat hij „een mensje uit het stof opgerezen is, een zwak aarden vat" die aan ons Gods eer niet te kort mag doen en voor God verantwoordelijk is voor de opdracht die zij van Godswege hebben ontvangen. Evangeliedienaars zijn dienstknechten. Ambtsdragers die zelf niemand redden kunnen en tevreden moeten zijn met de plaats van een eenvoudig instrument. Eenvoudige beheerders die trouw in hun dienst moeten zijn en die onder geen enkel voorwendsel mogen proberen de plaats van de Heer des huizes in te nemen om zich in de plaats te stellen van de Heere en Zijn gezag.

Christus, Die opgevaren is in de hoge opdat Hij alles vervullen zou, doet dat door middel van Zijn dienaren aan wie Hij dit ambt heeft opgedragen en de genade verleend heeft om het ambt te vervullen. Zó wordt Christus' lichaam op de aarde gebouwd, en zoals voor het onderhouden van het tegenwoordige leven het licht en de warmte van de zon, spijs en drank noodzakelijk zijn, zo is het ambt van de evangeliedienaar nodig tot het bewaren van de kerk op aarde: het volk moet onderwezen worden tot de ware vroomheid door te onderwijzen in de leer van Christus, de sakramenten moeten bediend worden en de rechte tucht moet onderhouden en geoefend worden.

Bij de tekst 1 Tim. 3 : 1: Zo iemand tot eens opzieners ambt lust heeft, die begeert een treffelijk werk, wijst Calvijn in zijn kommentaar erop dat het zeker geoorloofd is om het ambt van prediker van het Evangelie te begeren. Maar niet ieder die wil wordt zo maar prediker. De taak is moeilijk en zij die haar begeren mogen wel bij zichzelf overwegen of zij de last ervan kunnen dragen en aan de vereiste voorwaarden voldoen. Het is geen geringe zaak de Zoon van God te vertegenwoordigen in zulk een ambt waarin het er­ om gaat het rijk van God te stichten en uit te breiden, te zorgen voor de zaligheid der zielen die de Heere Zich verwaardigd heeft te kopen door Zijn eigen bloed en de kerk te besturen die het erfdeel is van God. Een taak die wel nuttig, maar ook moeilijk is. Op andere plaatsen in zijn kommentaren wijst Calvijn erop dat geen mens geschikt is om deze dienst uit te oefenen waardoor God het menselijk geslacht met Zich verzoent. Men wordt daartoe geroepen door loutere genade. De dienaren die het meest geschikt lijken hebben geen enkele bekwaamheid van zichzelf en zijn des te meer van God afhankelijk. Die hun de dienst waardig keurt. Zó werd destijds Jeremia geroepen tot het profetenambt en Paulus tot dat van apostel. Zo gaat het met alle dienaren van Jezus Christus en het is him een grote troost te weten dat ze verkoren zijn door hun Meester. Wie niet geroepen is, kan zich niet het recht en de macht tot onderwijzen toeëigenen (Judas 1:1). Wie dienstknecht van God moet zijn, heeft God tot Auteur van zijn ambt en hij bewijst dat door getrouw ten uitvoer te brengen wat hem opgelegd is. Christus alleen stelt de ambtsdragers aan (Joh. 20 : 22). Hij is het Die hen heeft gekozen (Joh. 15 : 16). Wanneer zij tot de eer van dienaren gekomen zijn, moet men dit niet toeschrijven aan hun verdienste, maar aan de genade van God. Zij hébben niets verkregen door hun inspanning of door hun eigen kermis. Zoals Christus Zijn apostelen heeft aangesteld, hen heeft geroepen en met gaven toegerust, zó handelt Hij eveneens met al Zijn arbeiders. Hij gelast hen na Hem leraren der kerk te zijn, terwijl Hij Zelf de Hoogste Leraar blijft. Hij schenkt hun de gave van Zijn Geest. Niemand is de taak van ambassadeur van Christus waardig, niemand is bekwaam om de mensen tot God te brengen als hij niet deze Geest van Christus ontvangen heeft. Jezus Christus alleen komt de eer toe de mannen te vormen die Hij aanstelt tot leraren in Zijn kerk. Want de volheid van de Geest is op Hem uitgestort opdat Hij die op Zijn beurt zou uitstorten op Zijn dienaren. Degenen, die Hij verheft tot het ambt van herders siert Hij ook met de nodige gaven tot de uitoefening van hun ambt. Zij zullen voorwaarts gaan, krachtig door de Heilige Geest en de vruchten van de Geest dragen, vruchten die blijven (Joh. 15 : 16) en die het beste bewijs zijn dat God Zelf hen heeft gekozen tot Zijn dienstknechten. Alle anderen zijn valse dienaren en valse leraren. Wijst Calvijn er in de Institutie op (4, 3, 10) dat iedere dienaar wiens dienst bij God aangenaam is, zich van de verborgen roeping voor God bewust moet zijn, om een ware dienaar te zijn is ook nodig de uiterlijke en officiële roeping, die betrekking heeft op de openbare orde der kerk. Daartoe is een zekere voorbereiding nodig omdat geleerdheid verbonden met vroomheid en de overige gaven nodig zijn. Want hen, die de Heere tot een zo groot ambt bestemd, rust Hij eerst toe met die wapenen die tot de vervulling ervan vereist worden, want tot het ambt mag men niet ledig en onvoorbereid komen. Een behoorlijke opleiding kan daarom volgens Calvijn niet gemist worden. En alleen naar de orde van de kerk kan men dan in het ambt komen. Van eigenwillige, zichzelf opgeworpen evangeliedienaars moest Calvijn niets hebben. Wie door God tot het ambt geroepen is, moet ook door de kerk geroepen en in het ambt gesteld worden om een waar dienaar des Woords te kunnen zijn. Om een rechte dienaar des Woords te zijn moet men door God en mensen tot het ambt geroepen zijn. Dit komt openbaar door een volledige overgave van zijn persoon, door een onberispelijke levenswandel, standvastige ijver en juist gezicht op zijn ambt, daarbij prediker is van het Woord des Heeren en bedienaar van de door Christus Zelf ingestelde Sakramenten van doop en avondmaal. Herders die de kudde weiden niet uitsluitend om den brode, als is het billijk dat degenen voor wie zij werken hen ook onderhouden, en de dienaar die zijn roeping getrouw waarneemt heeft recht op de achting en de genegenheid van de kudde. Hoewel Calvijn ook waarschuwt dat de namen van de predikanten niet als partij leuzen noch als voorwendsel tot twisting mogen dienen. En wat het kollegiaal verkeer onder de dienaren des Woords betreft, laat er dan veel eendracht onder elkaar zijn. En hoewel de zekerheden van de gelovige niet afhankelijk zijn van de overeenstemming tussen de mensen, houdt het gebrek aan goede verstandhouding tussen de leraren van het Evangelie die zielen van het geloof af (Gal. 2:2). Wat de taak betreft, van de van Godswege tot herder geroepene, hij moet het Evangelie verkondigen, waarvan hij een onvervalste en vrijmoedige belijdenis moet afleggen (Hand. 20 : 20). Hij moet Gods Woord verkondigen naar de taal van de Heilige Geest. De ware herder kan niet ophouden de leer van Gods Woord te prediken, evenmin als het volk kan ophouden ernaar té luisteren (Efeze 5 : 14). En de prediker moet zijn onderwijs geven in overeenstemming met het Woord van God. Niet moet de leer van God (Doctrina Dei) onderworpen zijn aan de beoordeling van de mensen, maar juist andersom, de mens moet onderworpen zijn aan de beoordeling van het Woord Gods. God heeft de mens aan Zijn Woord genoeg gegeven: God heeft heel de weg der zaligheid en al zijn delen daarin laten zien. Christus is enige Leraar en Zijn dienaren moeten zich tevreden stellen met wat ze van Hem hebben geleerd, en Christus leidt hen en brengt hen Zelf op de hoogte wat zij moeten zeggen. De prediker moet zonder ophouden een bevestiging geven van de zekerheden van het Evangelie, dat het geloof doet geboren worden (Titus 3 : 90), maar hij mag ook niet nalaten evenals de chirurg om het lancet te gebruiken waardoor een wonde moet genezen worden. Al het verrotte vlees moet hij wegsnijden en als er enig ettergezwel te voorschijn komt, moet hij alles wegsnijden tot hij het gezonde vlees bereikt. Alles moet weggenomen worden wat geïnfekteerd of bedorven is. Maar als herder van zijn kudde zal de evangeliedienaar moeten onderscheiden: a. de volwassen schapen, al of niet steeds in gezonde toestand; b. de lammeren met hun zwakheden; c. de afgedwaalde of gewonde schapen. Gevoelen de harten niet het gewicht der zonde, dan moet men hun dat doen gevoelen door hun de gerechtigheid Gods voor ogen te houden; worden zij daarentegen verschrikt door de gedachte aan het oordeel, dan moet men hen op de Goddelijke genade wijzen waartoe zij hun toevlucht mogen nemen. Bevat het Evangelie veel andere dingen, voornaamste doel is de toerekening der zonden te doen verdwijnen. Het is dan ook de taak van evangeliedienaar vóór alle dingen bezig te zijn met het prediken van de goddelijke genade aan de mensen. En uit de aangeboden genade vloeit voort dat God verlicht en vernieuwd door Zijn geest. Zijn beeld herstelt, wapent met een onoverwinnelijke standvastigheid tegen de wereld, en de Satan. Het geestelijk gebouw van de kerk rust op deze grondslag, dat God van Zijn schepselen al hun zonden vergeven te hebben, hen louter uit goedheid tot Zijn kinderen aanneemt. Maar de dienaren mogen nimmer vergeten dat zij aankondigers en predikers van deze weldaad zijn. Zij moeten nimmer vergeten dat zij niet de auteurs ervan zijn en moeten al de eer aan hun Meester overlaten. De bekering van de mens is in Gods hand, zij is Zijn werk (2 Tim. 2 : 25). Hij is het Die Zijn uitverkorenen ten leven wekt en hen door de Geest der wedergeboorte vernieuwt.

Tenslotte nog een korte opmerking van Calvijn over de evangeliedienaren en de bediening van de Sakramenten. Hierover zegt Calvijn, dat de dienaar zich steeds moet herinneren dat hij, evenals Johannes, de dienstknecht is die uitsluitend belast is met een uiterlijke handeling tegenover Christus, Die het sakrament werkzaam maakt; de persoonlijkheid van de dienaar wijkt hierbij terug, om alle eer over te laten aan de Zoon van God (Hand. 1:5). Laat ons allen deze enkele gedachten van Calvijn, die ik doorgegeven heb, steeds voor de aandacht staan en moge zij in de praktijk beoefend worden. Dit alles in de kracht en met de mogendheden des Heeren.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 september 1972

De Saambinder | 4 Pagina's

Enkele gedachten van Calvijn over het Ambt van Evangeliedienaar

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 september 1972

De Saambinder | 4 Pagina's